ECLI:NL:RBMNE:2021:5723

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/3692
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot maandelijkse afdracht van bijstandsuitkering in verband met derdenbeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bijstandsontvanger, en het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, de verweerder. Eiseres was het niet eens met het besluit van verweerder om vanaf april 2021 maandelijks een bedrag van € 32,78 in te houden op haar bijstandsuitkering, in verband met een door LAVG Gerechtsdeurwaarders gelegd derdenbeslag. Eiseres stelde dat de keuze voor maandelijkse afdracht in plaats van jaarlijkse afdracht onevenredig was, omdat dit leidde tot hogere deurwaarderskosten voor haar. Ze voerde aan dat het systeem zo ingericht zou moeten zijn dat bijstandsgerechtigden de minste kosten maken.

Verweerder verdedigde zich door te stellen dat hij als derde beslagene verplicht was om volledige medewerking aan het beslag te geven en dat hij binnen het kader van het beslag handelde. De wetgever had verweerder de keuzevrijheid gelaten om te kiezen voor maandelijkse afdracht. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van eiseres betrekking had op de wijze van uitvoering van het derdenbeslag en dat verweerder niet in een slechtere positie mocht komen door het beslag. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging van verweerder niet onevenredig was, ondanks de hogere kosten voor eiseres.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. C. Karman, in aanwezigheid van griffier mr. H.J.J.M. Kock, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3692

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

23 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.J. Weldam),
en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder

(gemachtigde: mr. W.M.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld verplicht te zijn vanaf april 2021 een bedrag van € 32,78 per maand (inclusief vakantietoeslag) in te houden op de bijstand die ze op grond van de Participatiewet (Pw) van verweerder ontvangt. Dit in verband met het door LAVG Gerechtsdeurwaarders gelegde derdenbeslag op haar bijstandsuitkering.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2021 via Skype for Business. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende uitleg.
2. Eiseres voert in beroep aan dat de keuze van verweerder voor een maandelijkse afdracht in plaats van jaarlijkse afdracht onevenredig is. Deze keuze leidt ertoe dat eiseres meer deurwaarderskosten moet betalen. Volgens eiseres moet het systeem altijd zo worden ingericht dat de bijstandsgerechtigde de minste kosten maakt. Dat verweerder dan hogere uitvoeringskosten, uit gemeenschapsgeld bekostigd, moet betalen, maakt dat niet anders. Ook begrijpt eiseres niet waarom verweerder voor haar geen uitzondering op het systeem kan maken.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij, als derde beslagene, gehouden is om volledige medewerking aan het beslag te geven en is hij daarbij binnen het kader van het beslag gebleven. De geldigheid en omvang van het beslag mag verweerder niet beoordelen. De wetgever heeft verweerder de keuzevrijheid gelaten om te kiezen voor maandelijkse afdracht.
4. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgrond van eiseres ziet op de wijze van uitvoering van het derde-beslag door verweerder. Zij betwist niet langer dat verweerder binnen het kader van het beslag is gebleven.
5. In de Memorie van Toelichting [1] bij de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet staat dat de gemeenten zelf kunnen bepalen hoe ze de uitvoering inrichten: een maandelijkse afdracht aan de deurwaarder of een afdracht eens per jaar.
Verweerder erkent dat eiseres door een maandelijkse afdracht meer deurwaarderskosten moet betalen. Daartegenover staat dat bij een jaarlijkse afdracht de uitvoeringskosten voor verweerder hoger worden. Die uitvoeringskosten moeten van gemeenschapsgeld worden betaald. Bovendien geeft een jaarlijkse afdracht volgens verweerder veel (handmatig) rekenwerk en bestaat er risico op een verkeerde afdracht. Het maandelijks afdragen is volgens verweerder uitvoeringstechnisch eenvoudiger. Hoewel het in de situatie van eiseres nadelig uitpakt, betekent dat op zichzelf niet dat de belangenafweging van verweerder onevenredig is. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder als derde-beslagene, zonder daartoe zelf aanleiding te geven, betrokken is in een geding tussen de executant en de geëxecuteerde. Verweerder mag als gevolg van het derdenbeslag niet in een slechtere positie komen dan waarin hij stond tegenover eiseres. Gelet op dat alles is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het geval van eiseres geen uitzondering hoefde te maken op het systeem van maandelijkse afdracht. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-
verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2016-2017, 34 628, nr. 3, p. 12