In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 oktober 2021 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2008. De minderjarige, hierna te noemen [minderjarige (voornaam)], was eerder onder toezicht gesteld en had al een periode op een crisisgroep verbleven. De kinderrechter oordeelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige (voornaam)].
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling, veiligheid en het gedrag van [minderjarige (voornaam)]. De thuissituatie was onhoudbaar door escalaties, en de minderjarige had problemen met drugsgebruik, diefstal en het ontlopen van school. Ondanks eerdere pogingen om ambulante hulp te krijgen, was dit niet gelukt door complicaties met het woonplaatsbeginsel. Hierdoor verbleef [minderjarige (voornaam)] al geruime tijd op een crisisplek zonder dagbesteding.
Tijdens de mondelinge behandeling waren de moeder en stiefvader aanwezig, en zij gaven aan achter een uithuisplaatsing te staan, maar gaven de voorkeur aan een gesloten setting voor diagnostiek. De kinderrechter heeft de GI (gecertificeerde instelling) erop gewezen dat, indien de veiligheid van [minderjarige (voornaam)] in het geding komt, er een spoedverzoek voor een gesloten plaatsing kan worden ingediend. De kinderrechter verleende de machtiging tot uithuisplaatsing in een 24-uursvoorziening voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, tot 19 januari 2022, en verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad.