ECLI:NL:RBMNE:2021:5620

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
UTR - 21 _ 2672
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentie op basis van de Huisvestingswet en de toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen. De eiser had een aanvraag ingediend voor urgentie op basis van sociale en maatschappelijke gronden, welke door verweerder was afgewezen in het primaire besluit van 29 juli 2020. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit werd in het bestreden besluit van 28 mei 2021 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank.

Tijdens de zitting, die via een beeldverbinding plaatsvond, werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de zaak behandeld en direct na de zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de grieven van eiser niet slagen, omdat artikel 14 van de Huisvestingswet niet van toepassing was op zijn aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de voorwaarden voor urgentie, zoals vastgelegd in de Huisvestingsverordening, correct waren toegepast door verweerder.

De rechtbank stelde vast dat eiser niet voldeed aan de randvoorwaarden voor urgentie, omdat er geen economische of maatschappelijke binding met de regio was. Eiser had in de afgelopen jaren op verschillende locaties gewoond en zijn huidige verblijfplaats was niet in overeenstemming met de vereisten voor urgentie. Bovendien werd de hardheidsclausule niet toegepast, omdat eiser al onderdak had en zijn situatie niet afhankelijk was van een urgentieverklaring van de gemeente Huizen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2672
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, verweerder

(gemachtigde: R. de Vries).

Procesverloop

In het besluit van 29 juli 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om urgentie afgewezen.
In het besluit van 28 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A. Dogan, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Vaststaat dat eiser bij verweerder een aanvraag om voorrang heeft ingediend op de urgentiegronden primair en secundair sociaal maatschappelijk. Verweerder heeft de aanvraag van eiser terecht getoetst aan de voorwaarden, zoals die in de Huisvestingsverordening Gooi en Vechtstreek 2019 (Huisvestingsverordening) zijn opgenomen onder artikel 3.2 en verder. Dit zijn de voorwaarden om voor urgentie in aanmerking te komen.
3. De grieven die erop zien dat verweerder dit niet heeft mogen doen omdat er geen noodzaak was om de Huisverordening op te stellen als bedoeld in artikel 14 van de Huisvestingswet 2014 (Huisvestingswet) slagen niet. Gelet op de aanvraag van eiser is artikel 14 van de Huisvestingswet niet van toepassing in deze zaak: het gaat niet om een voorrangsregeling als daar bedoeld. Het gaat hier om een aanvraag om urgentie; hierop zijn artikel 2 juncto artikelen 12 en 13 van de Huisvestingswet van toepassing. Deze brengen mee dat de noodzaak voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte er niet hoeft te zijn om een urgentieregeling in de verordening op te nemen. Dat mag ook zonder dat er schaarste is en de behoefte aan woningverdeling die eiser bedoelt. [1] Verweerder hoefde in dit geval dan ook niet te onderbouwen wat zijn rol is in de schaarste in de woningvoorraad.
4. Dat alleen bindingseisen mogen worden gesteld in de Huisvestingsverordening als er sprake is van schaarste, treft evenmin doel. De bindingseisen mogen alleen niet gesteld worden voor de in artikel 16 van de Huisvestingswet genoemde gevallen. [2] Eiser valt daar niet onder, dus van hem heeft verweerder de binding met de regio wel mogen verlangen als algemene voorwaarde om in aanmerking te komen voor urgentie.
5. Verder heeft verweerder terecht vastgesteld dat economische en/of maatschappelijke binding met de regio ontbreekt. Eiser heeft de afgelopen jaren op verschillende plekken gewoond; hij heeft ingeschreven gestaan in Groningen/Friesland (2014), maar ook in [plaats 2] (2015). Dat eiser geboren en getogen is in [plaats 1] en dat zijn ouders en ook andere familieleden daar wonen is onvoldoende voor maatschappelijke binding omdat eiser daar zelf jarenlang niet heeft verbleven. Ook ten tijde van het bestreden besluit verbleef hij niet in [plaats 1] maar in [plaats 2] , waar hij op dit moment ook staat ingeschreven. Daarnaast is er ook geen sprake van economische binding, nu eiser geen werk in [plaats 1] heeft. Verweerder heeft dan ook op goede gronden geconcludeerd dat hij niet aan de randvoorwaarden in de Huisvestingsverordening voldoet om in aanmerking te komen voor urgentie.
6. Ook heeft verweerder in redelijkheid geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule. Weliswaar is het bewonderenswaardig en verdient het ondersteuning dat eiser zijn verslaving te boven is gekomen en nu al 15 maanden clean is. Dat hiervoor noodzakelijkerwijs een urgentieverklaring nodig is, is niet aannemelijk geworden. Eiser heeft via de Jellinekkliniek in [plaats 2] (detox en verblijf in een safehouse) een eigen plek gevonden voor begeleid wonen in [plaats 2] . Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij daar kan blijven wonen en dat daar nu geen einddatum voor geldt. De rechtbank begrijpt dat eiser graag een zelfstandige woning wilt, maar hij heeft nu onderdak en het clean blijven is niet afhankelijk van urgentie van de gemeente Huizen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank wijst partijen op de mogelijkheid om tegen deze mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2021 door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie in dit verband de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 oktober 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:4789).
2.Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2920).