ECLI:NL:RBMNE:2021:5617

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
C/16/515819 / HA ZA 21-42
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van erfdienstbaarheid van weg wegens gebrek aan redelijk belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 november 2021 uitspraak gedaan over de opheffing van een erfdienstbaarheid van weg. De eiseres, een besloten vennootschap, vorderde de opheffing van de erfdienstbaarheid die op 11 februari 1991 was gevestigd ten behoeve van de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap. De erfdienstbaarheid hield in dat de gedaagde het recht had om een gedeelte van het perceel van de eiseres te gebruiken als uitweg naar de openbare weg. De eiseres stelde dat de gedaagde geen redelijk belang meer had bij de handhaving van de erfdienstbaarheid, aangezien de gedaagde sinds 2007 het perceel niet meer als uitweg gebruikte, maar als parkeerterrein. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde geen redelijk belang meer had bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid, omdat zij sinds 2007 geen gebruik meer maakte van de erfdienstbaarheid en er voldoende alternatieven waren om de openbare weg te bereiken. De rechtbank heeft de vordering van de eiseres toegewezen en de erfdienstbaarheid opgeheven. Tevens werd de gedaagde veroordeeld om het perceel waarop de erfdienstbaarheid was gevestigd te ontruimen en ter beschikking te stellen aan de eiseres. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/515819 / HA ZA 21-42
Vonnis van 17 november 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
verder te noemen [eiseres] ,
advocaat mr. T.J. van Veen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde] ,
advocaat mr. A. Hofman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 december 2020, met negen producties;
  • de conclusie van antwoord, met acht producties;
  • nadere producties 10 tot en met 13 van [eiseres] ;
  • nadere productie 9 van [gedaagde] .
1.2.
Op 31 augustus 2021 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [eiseres] was de heer [A] aanwezig, bijgestaan door de advocaat. Namens [gedaagde] was de heer [B] aanwezig, bijgestaan door de advocaat. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de rechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Ten slotte is de zaak verwezen naar de rol voor het wijzen van vonnis.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiseres] is eigenaar van een perceel dat is gelegen aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] te [plaatsnaam] . De kadastrale aanduiding van dit perceel is: [plaatsnaam] [letteraanduiding] [nummeraanduiding 2] .
2.2.
[gedaagde] is eigenaar van een aantal aan elkaar grenzende percelen die zijn gelegen aan de [straatnaam] te [plaatsnaam] . Het gaat om de percelen met de kadastrale aanduiding: [plaatsnaam] [letteraanduiding] [nummeraanduiding 3] (eigenaar sinds 1989), [plaatsnaam] [letteraanduiding] [nummeraanduiding 4] (eigenaar sinds 1989), [plaatsnaam] [letteraanduiding] [nummeraanduiding 5] (eigenaar sinds 1996) en [plaatsnaam] [letteraanduiding] [nummeraanduiding 6] (eigenaar sinds 2007).
2.3.
Het perceel van [eiseres] en het perceel [nummeraanduiding 5] van [gedaagde] grenzen aan elkaar, zoals is te zien op onderstaande kadastrale tekening. Perceel [nummeraanduiding 5] heeft aan de zijde van de openbare weg een uitweg van zeven meter breed.

*

2.4.
Ten laste van het perceel [nummeraanduiding 2] en ten behoeve van het perceel [nummeraanduiding 5] is op 11 februari 1991 een erfdienstbaarheid van weg gevestigd met een lengte van 50 meter en een breedte van 2,5 meter. Deze erfdienstbaarheid is tot stand gekomen tussen de rechtsvoorgangers van partijen, namelijk de heer [C] aan de zijde van [eiseres] en [naam onderneming] B.V. aan de zijde van [gedaagde] . De erfdienstbaarheid van weg is op de hierboven vermelde tekening weergegeven met een groene strook.
2.5.
De erfdienstbaarheid houdt in dat [gedaagde] het recht heeft om een gedeelte van het aan [eiseres] toebehorende perceel (de groene strook) te gebruiken als weg om te komen van en te gaan naar de openbare weg, te weten de [straatnaam] .
2.6.
[gedaagde] gebruikt de erfdienstbaarheid sinds (in ieder geval) 2007 niet meer als (uit)weg, maar als parkeerterrein/opslag voor goederen. Sindsdien staat er ook een dicht hek aan de zuidzijde (de zijde van de openbare weg) van de uitweg en is de toe- en afrit vanaf de openbare weg verwijderd. [gedaagde] verlaat het perceel [nummeraanduiding 5] sinds 2007 op de wijze zoals hiervoor op de tekening weergegeven met de rode pijl.
2.7.
Omstreeks oktober 2020 is er tussen partijen een geschil ontstaan over de opheffing van de erfdienstbaarheid.
2.8.
Op 28 juni 2021 heeft de gemeente [naam gemeente] aan [gedaagde] een omgevingsvergunning verleend voor het herstellen van de oorspronkelijke toe- en afrit vanaf de openbare weg (aan de zuidzijde van de uitweg van perceel [nummeraanduiding 5] ). [eiseres] heeft samen met anderen bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. Ten tijde van de mondelinge behandeling had de gemeente [naam gemeente] nog niet beslist op deze bezwaren.
Tekst

3.Wat vordert [eiseres] ?

3.1.
[eiseres] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis dat de rechtbank:
I. de erfdienstbaarheid zoals gevestigd bij notariële akte van 11 februari 1991 (nummer [.] ) ten overstaan van notaris mr. [D] zal opheffen;
II. [gedaagde] zal veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de strook grond waarop de erfdienstbaarheid is gevestigd geheel te ontruimen, vrij van hekwerken, lantaarnpalen en/of andere materialen en ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen;
III. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] geen redelijk belang meer heeft bij handhaving van de erfdienstbaarheid en dat het ook niet aannemelijk is dat dit belang in de toekomst nog zal terugkeren. Kort nadat [gedaagde] in 1996 eigenaar werd van het perceel [nummeraanduiding 5] heeft zij het stuk grond waarop de erfdienstbaarheid is gevestigd niet meer gebruikt als weg, maar als parkeerterrein en/of terrein voor de opslag van goederen. Zij heeft de toegang naar de openbare weg ter plaatse afgesloten met een hek. [gedaagde] verschaft zich sindsdien op een andere wijze toegang tot de openbare weg. [gedaagde] heeft er dus blijk van gegeven - en geeft er nog steeds blijk van - dat handhaving van de erfdienstbaarheid voor haar niet langer van belang is. Dit betekent dat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 5:79 BW de erfdienstbaarheid kan opheffen, aldus [eiseres] .

4.Wat is het verweer van [gedaagde] ?

4.1.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [eiseres] . Zij heeft aangevoerd dat zij het stuk grond waarop de erfdienstbaarheid is gevestigd tot 2007 heeft gebruikt als uitweg naar de openbare weg. Sinds 2007 gaat zij vanaf perceel [nummeraanduiding 5] diagonaal over perceel [nummeraanduiding 3] om de openbare weg te bereiken. De feitelijke situatie ter plaatse is echter recent gewijzigd. Aan de achterzijde van perceel [nummeraanduiding 5] is in augustus 2020 een nieuw bedrijfspand ten behoeve van op- en overslag van goederen in gebruik genomen. Aan de zuidkant van dit bedrijfspand zijn 14 laad- en losdocks gesitueerd. Als de vrachtauto’s vanaf daar diagonaal perceel [nummeraanduiding 3] moeten oversteken om de openbare weg te bereiken, ontstaan er hinderlijke en gevaarlijke situaties. Om dit te voorkomen, ziet [gedaagde] zich genoodzaakt om het vertrekkende vrachtverkeer weer in een rechte lijn richting de zuidzijde van perceel [nummeraanduiding 5] de openbare weg te laten bereiken, waarbij gebruik gemaakt dient te worden van de gevestigde erfdienstbaarheid. Hierin ligt haar redelijke belang bij handhaving van de erfdienstbaarheid.
Verder heeft zij ook een toekomstig belang bij handhaving van de erfdienstbaarheid. Op grond van het vigerende bestemmingsplan mag (aangrenzend) perceel [nummeraanduiding 3] nagenoeg volledig worden bebouwd. [gedaagde] wenst daar ten behoeve van de aan haar gelieerde ondernemingen in de (nabije) toekomst ook gebruik van te maken, in plaats van dit terrein aan te wenden voor parkeergelegenheid zoals dat nu gebeurt. Met het oog hierop heeft de aan [gedaagde] gelieerde rechtspersoon reeds in maart 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het mogen inrichten van een parkeerterrein aan de achterzijde van perceel [nummeraanduiding 5] . Na realisatie van dit nieuwe parkeerterrein zal [gedaagde] haar pijlen richten op het zo optimaal mogelijk bebouwen van perceel [nummeraanduiding 3] . Het is dan niet meer mogelijk om dit perceel te gebruiken als uitweg naar de openbare weg. De erfdienstbaarheid van (uit)weg zal dan weer gebruikt worden. Ook om deze reden heeft zij dus een redelijk belang bij behoud van de erfdienstbaarheid, aldus [gedaagde] .

5.Beoordeling

5.1.
Tussen partijen is in geschil of de op 11 februari 1991 gevestigde erfdienstbaarheid van (uit)weg ten laste van het perceel van [eiseres] en ten behoeve van het perceel van [gedaagde] dient te worden opgeheven. Daarover wordt als volgt geoordeeld.
5.2.
Artikel 5:79 BW bepaalt dat de rechter op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid kan opheffen indien de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid en niet aannemelijk is dat het redelijk belang daarbij zal terugkeren. De daarbij geldende beoordelingsmaatstaf gaat uit van alleen het belang van de gerechtigde bij de uitoefening van zijn recht, wat betekent dat de belangen van de eigenaar van het dienende erf bij opheffing geen rol spelen, behoudens in het geval van misbruik van bevoegdheid. [1] Dat laat onverlet dat de vraag of [gedaagde] nog een redelijk belang heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid, beantwoord moet worden tegen de achtergrond van de situatie zoals deze was ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid, het daaruit af te leiden doel ervan, de huidige situatie en de eventuele verschillen tussen de toenmalige en de huidige situatie, zoals bijvoorbeeld de tussentijds ontstane aanwezigheid van een redelijk alternatief voor het heersende erf.
5.3.
Vast staat dat [naam onderneming] B.V. ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid haar perceel [nummeraanduiding 5] uitsluitend kon verlaten via de uitweg aan de zuidzijde van dat perceel. Zeer waarschijnlijk vond zij die uitweg te smal en is zij om die reden met de heer [C] overeengekomen dat deze uitweg zou worden verbreed met een strook van 2,5 meter ten laste van het perceel van de heer [C] . Het doel van de erfdienstbaarheid was dus het creëren van een goede uitwegmogelijkheid naar de openbare weg vanaf perceel [nummeraanduiding 5] . Toen [gedaagde] in 1996 eigenaar werd van perceel [nummeraanduiding 5] veranderde de situatie ter plaatse. [gedaagde] was op dat moment immers ook reeds eigenaar van de percelen [nummeraanduiding 3] en [nummeraanduiding 4] . Hierdoor was de openbare weg vanaf perceel [nummeraanduiding 5] ook bereikbaar via (de uitwegen van) de percelen [nummeraanduiding 3] en [nummeraanduiding 4] en dus niet meer uitsluitend via de uitweg van perceel [nummeraanduiding 5] . Het doel van de erfdienstbaarheid kan dus sinds 1996 ook op een andere adequate wijze worden bereikt. [gedaagde] heeft hier in de praktijk ook naar gehandeld. Volgens haar eigen stellingen gebruikt zij het stuk grond waarop de erfdienstbaarheid is gevestigd sinds 2007 niet meer als uitweg. De oorspronkelijke toe- en afrit is verwijderd en aan de zuidzijde van de uitweg van perceel [nummeraanduiding 5] en de strook grond waarop de erfdienstbaarheid is gevestigd, heeft [gedaagde] een dicht hek geplaatst. Sinds 2007 verlaat zij perceel [nummeraanduiding 5] via haar perceel [nummeraanduiding 3] . Nu [gedaagde] dus inmiddels (bijna) 14 jaar geen gebruik maakt van de erfdienstbaarheid van weg, geeft zij er blijk van, zoals ook terecht door [eiseres] is gesteld, dat handhaving van de erfdienstbaarheid voor haar niet langer van belang is.
5.4.
Volgens [gedaagde] is de situatie ter plaatse, zoals die bestaat sinds 2007, recent veranderd vanwege de komst van het bedrijfspand op perceel [nummeraanduiding 5] (op de bovenvermelde tekening weergegeven met de kleur oranje). Vrachtwagens die vanaf het bedrijfspand komen moeten perceel [nummeraanduiding 3] diagonaal oversteken om de openbare weg te bereiken. Dit levert volgens [gedaagde] hinderlijke en gevaarlijke situaties op. Om die reden wil zij dat de vrachtwagens die het bedrijfspand aan de achterzijde verlaten via een rechte lijn via perceel [nummeraanduiding 5] en het stuk grond waarop de erfdienstbaarheid is gevestigd de openbare weg kunnen bereiken (op de bovenvermelde tekening weergegeven met de blauwe pijlen). [eiseres] heeft gesteld dat er gelet op de hoeveelheid ruimte waarover [gedaagde] beschikt er voldoende andere redelijke – en niet gevaarlijke – alternatieven zijn waarop de vrachtwagens de openbare weg kunnen bereiken. Volgens [eiseres] hoeft [gedaagde] daarbij geen gebruik te maken van de grond waarop de erfdienstbaarheid is gevestigd.
5.5.
Anders dan [gedaagde] naar voren heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat er ook na de recente wijziging van de situatie ter plaatse voldoende adequate alternatieven zijn waarmee het doel van de erfdienstbaarheid kan worden bereikt, zonder dat de vrachtwagens perceel [nummeraanduiding 3] diagonaal moeten oversteken. Zo kan [gedaagde] bijvoorbeeld de oorspronkelijke uitweg van perceel [nummeraanduiding 5] verbreden door een deel van het perceel van [nummeraanduiding 3] bij de uitweg te betrekken. Op die manier kan zij vanaf de achterkant van het bedrijfspand (nagenoeg) in een rechte lijn via haar eigen percelen de openbare weg bereiken. Voor een goede uitwegmogelijkheid vanaf perceel [nummeraanduiding 5] heeft zij het stuk grond van [eiseres] dus niet nodig.
5.6.
Dat [gedaagde] , zoals zij heeft aangevoerd, perceel [nummeraanduiding 3] zo optimaal mogelijk wil laten bebouwen en zij daarom geen stuk grond van perceel [nummeraanduiding 3] onbebouwd wil laten om daar een uitweg te creëren, telt niet in haar voordeel. Bij de beantwoording van de vraag of er voor het heersende erf een redelijk alternatief voor de erfdienstbaarheid bestaat, komt het immers aan op de mogelijkheden die dat erf ten dienste staan. Zoals hiervoor is overwogen kan [gedaagde] perceel [nummeraanduiding 5] op een adequate en veilige wijze verlaten via perceel [nummeraanduiding 3] . Dat zij ervoor wil kiezen om die mogelijkheid feitelijk te beperken door de wijze waarop zij perceel [nummeraanduiding 3] wil laten bebouwen, doet aan de aanwezigheid van het redelijke alternatief niet af.
5.7.
Gelet op alle voornoemde omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat [gedaagde] geen redelijk belang meer heeft bij de in 1991 gevestigde erfdienstbaarheid. Het is ook niet aannemelijk dat dit belang in de toekomst zal terugkeren. De vordering tot opheffing van de erfdienstbaarheid wordt daarom toegewezen.
5.8.
Nu de erfdienstbaarheid wordt opgeheven, zal [gedaagde] worden veroordeeld om het stuk grond waarop de erfdienstbaarheid is gevestigd te ontruimen en ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen. Op dit punt heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat de veroordeling tot verwijdering van het hekwerk niet uitvoerbaar bij voorraad dient te worden verklaard, omdat het hekwerk onlosmakelijk is verbonden met de erfdienstbaarheid en [gedaagde] daarom belang heeft bij behoud van het hekwerk zolang niet onherroepelijk over de opheffing van de erfdienstbaarheid is beslist. Zolang de opheffing van de erfdienstbaarheid niet onherroepelijk is, kan zij namelijk de erfdienstbaarheid uitoefenen en dit recht mag [eiseres] dan niet belemmeren, aldus [gedaagde] .
5.9.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring voor wat betreft de opheffing van de erfdienstbaarheid (vordering I). In zoverre is het vonnis dus in ieder geval uitvoerbaar bij voorraad. Dat betekent dat, anders dan [gedaagde] naar voren heeft gebracht, de erfdienstbaarheid direct wordt opgeheven en de uitkomst van een eventuele aanhangig te maken procedure in hoger beroep niet hoeft te worden afgewacht. Gelet hierop zal ook de veroordeling tot verwijdering van het hekwerk uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat deze veroordeling onlosmakelijk is verbonden met de opheffing van de erfdienstbaarheid. Als het hekwerk immers niet hoeft te worden verwijderd, kan [eiseres] niet ongehinderd gebruik maken van haar eigen stuk grond. [eiseres] heeft dus een zwaarwegend belang bij directe verwijdering van het hekwerk. Het belang van [gedaagde] bij het tijdelijke behoud van het hekwerk, namelijk voor het geval in een eventuele aanhangig te maken hoger beroep procedure anders wordt beslist op het punt van de opheffing van de erfdienstbarheid, weegt daar niet tegenop.
5.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten worden belast. Deze kosten worden berekend tot vandaag aan de kant van [eiseres] begroot op € 89,53 aan explootkosten, € 656,00 aan griffierecht en € 1.126,00 (tarief II x 2 punten), in totaal € 1.871,53.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
heft op de erfdienstbaarheid van weg, ten dienste van het perceel van [gedaagde] (kadastraal bekend [plaatsnaam] [letteraanduiding] [nummeraanduiding 5] ) en ten laste van het perceel van [eiseres] (kadastraal bekend [plaatsnaam] [letteraanduiding] [nummeraanduiding 2] ), zoals gevestigd bij notariële akte van 11 februari 1991 (nummer [.] );
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de strook grond waarop de erfdienstbaarheid is gevestigd geheel te ontruimen, vrij van hekwerken, lantaarnpalen en/of andere materialen en ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.871,53;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. The-Kouwenhoven, in samenwerking met mr. R. van Rijn, griffier, en bij afwezigheid van mr. A.E. The-Kouwenhoven in het openbaar uitgesproken door mr. A.S. Penders op 17 november 2021.
*Ivm de herleidbaarheid naar natuurlijke personen is de afbeelding bij 2.3 verwijderd.

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736.