In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam als woonbegeleidster en conciërge, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had zich per 30 maart 2018 ziek gemeld voor haar werk als woonbegeleidster en vroeg een WIA-uitkering aan. Het UWV besloot op 7 april 2020 dat eiseres per 27 maart 2020 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres ging hiertegen in beroep, omdat zij vond dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte geen lichamelijk onderzoek had uitgevoerd, ondanks dat eiseres de medische grondslag van het besluit had betwist. De rechtbank stelde vast dat er geen spreekuurcontact had plaatsgevonden met een geregistreerde verzekeringsarts in de primaire fase, wat volgens de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) noodzakelijk is in dergelijke gevallen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen, waarbij eiseres uitgenodigd moet worden voor een fysiek spreekuur en medische informatie van haar behandelaars moet worden ingewonnen. Tevens werd bepaald dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden.