ECLI:NL:RBMNE:2021:5602

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
UTR 20/4133
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldig medisch onderzoek bij WIA-uitkering leidt tot vernietiging besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam als woonbegeleidster en conciërge, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had zich per 30 maart 2018 ziek gemeld voor haar werk als woonbegeleidster en vroeg een WIA-uitkering aan. Het UWV besloot op 7 april 2020 dat eiseres per 27 maart 2020 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres ging hiertegen in beroep, omdat zij vond dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte geen lichamelijk onderzoek had uitgevoerd, ondanks dat eiseres de medische grondslag van het besluit had betwist. De rechtbank stelde vast dat er geen spreekuurcontact had plaatsgevonden met een geregistreerde verzekeringsarts in de primaire fase, wat volgens de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) noodzakelijk is in dergelijke gevallen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen, waarbij eiseres uitgenodigd moet worden voor een fysiek spreekuur en medische informatie van haar behandelaars moet worden ingewonnen. Tevens werd bepaald dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4133

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1.1.
Eiseres was werkzaam als woonbegeleidster bij [stichting 1] en als conciërge bij
[stichting 2] voor in totaal gemiddeld 32,85 uur per week. Per 30 maart 2018 meldde zij zich ziek voor haar werk als woonbegeleidster
(15,862 uur per week). Het werk als conciërge is zij blijven doen (16,992 uur per week).
Per einde wachttijd heeft eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en Inkomen naar
arbeidsvermogen (WIA-uitkering) aangevraagd.
1.2.
Met het besluit van 7 april 2020 heeft verweerder met intrekking van het besluit van
1 april 2020 bepaald dat eiseres per 27 maart 2020 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Met het besluit van 30 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar
ongegrond verklaard.
1.4.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2021 door middel van
een Skype-verbinding. Eiseres was aanwezig en werd vergezeld door mw. [A]
. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres per
27 maart 2020 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% (23,30%) arbeidsongeschikt is.
3. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De hoorzitting
heeft telefonisch plaatsgevonden en verliep rommelig. Over de medische beperkingen die eiseres wilde noemen, werd gezegd dat ze niet relevant waren. Eiseres voelt zich daarom niet gehoord. Haar medische klachten zijn onvoldoende in de beoordeling betrokken. Eiseres heeft een brief van haar huisarts overgelegd en erop gewezen dat er ook informatie over haar beschikbaar is bij de MDL-arts, maar dat die arts de informatie niet aan haar wil verstrekken in verband met privacy.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen. Die rapportages moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapportages:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapportages en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapportage van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk
5. Uit recente rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] blijkt dat de
zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich meebrengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist, het niet voldoende is als slechts dossieronderzoek wordt gedaan. Als in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, is het uitgangspunt dat de betrokkene in de bezwaarfase door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht. Van een lichamelijk onderzoek kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
6. Uit het dossier blijkt het volgende over het medisch onderzoek. In de primaire fase heeft een arts, die geen geregistreerd verzekeringsarts was, een spreekuurcontact met eiseres gehad. In de bezwaarfase is de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de telefonische hoorzitting aanwezig geweest. Er heeft dus geen lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep plaatsgevonden. In de aanvullende rapportage van 27 augustus 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat een fysiek spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft, omdat dat na het spreekuur met de primaire arts een herhaling van zetten zou zijn en niet zou leiden tot een voor eiseres gunstigere uitkomst van de belastbaarheid.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen lichamelijk onderzoek uitgevoerd. Eiseres heeft de medische grondslag van de besluitvorming betwist en er was in de primaire fase geen spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts. Volgens de genoemde rechtspraak van de CRvB is in dat geval het uitgangspunt dat eiseres in de bezwaarfase door een verzekeringsarts bezwaar en beroep had moeten worden onderzocht. Dat is in deze zaak niet gebeurd. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een spreekuurcontact in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie geen toegevoegde waarde heeft. De uitleg daarvan kan de rechtbank niet volgen. Hierbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat uit de rapportages van zowel de primaire arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gebleken dat zij niet beschikten over medische informatie van de behandelaars van eiseres. Zij hebben hun bevindingen kennelijk enkel gebaseerd op de anamnese van eiseres en de informatie die de primaire arts mondeling van de bedrijfsarts had gehoord.
8. Dit betekent dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie

9. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en het in artikel 7:12 van de Awb neergelegde motiveringsbeginsel.
10. De rechtbank draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming
van hetgeen hiervoor is overwogen. De rechtbank draagt verweerder op om eiseres uit te nodigen voor een fysiek spreekuur en medische informatie van haar behandelaars in te winnen. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, aangezien voor de verdere besluitvorming nog een nadere beoordeling van verweerder noodzakelijk is. Om proceseconomische redenen ziet de rechtbank af van de mogelijkheid om met een tussenuitspraak verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen.
11. De rechtbank stelt een termijn van acht weken voor het nemen van een nieuwe beslissing
op bezwaar nadat deze uitspraak in gezag van gewijsde is gegaan. Dat houdt in dat de termijn van acht weken begint te lopen nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
12. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door
haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken nadat deze uitspraak in gezag van gewijsde is gegaan een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
10 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.