ECLI:NL:RBMNE:2021:555

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/3610
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning milieu in het kader van LAP3

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 februari 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning voor milieu. Eiseres, een bedrijf gevestigd in [vestigingsplaats], had op 29 mei 2017 een omgevingsvergunning verkregen voor het opslaan, overslaan, sorteren en verwerken van diverse afvalstoffen. Echter, na de inwerkingtreding van het Landelijk Afvalbeheerplan 3 (LAP3) op 28 december 2017, diende de vergunning te worden geactualiseerd. In het bestreden besluit van 3 september 2020 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht de vergunning ambtshalve gewijzigd, waardoor eiseres niet langer bepaalde afvalstoffen mocht immobiliseren.

Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 18 januari 2021 is het spoedeisend belang van eiseres besproken, waarbij werd gesteld dat het bestreden besluit haar bedrijfsbelangen schaadt. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was, maar dat de rechtmatigheid van het besluit nader onderzoek vereiste, waarvoor deze procedure zich niet leende. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het voorkomen van schade aan natuur, milieu en volksgezondheid zwaarder weegt dan de bedrijfseconomische belangen van eiseres.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat eiseres tijdelijk een gecertificeerd bedrijf kan inschakelen voor de immobilisatie van afvalstoffen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers UTR 20/3610
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 februari 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[bedrijf]., gevestigd in [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. drs. W.J.W. van Eijk),
en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht, verweerder

(gemachtigden: mr. G.A.M. Bellomo en L.P. van der Roest).

Inleiding

De inrichting van [bedrijf]. is gevestigd aan de [adres] in [vestigingsplaats]. Op 29 mei 2017 heeft verweerder aan eiseres een omgevingsvergunning verleend [1] . Deze vergunning is voor de activiteit milieu verleend voor het opslaan, overslaan, sorteren en verwerken van diverse afval-, bouw-, grond- en hulpstoffen met als doel deze producten elders af te zetten voor nuttige toepassing.
Op 28 december 2017 is het Landelijk Afvalbeheerplan 3 (hierna LAP3) in werking getreden.
Verleende vergunningen moeten na 1 januari 2018 binnen een jaar zijn geactualiseerd als de minimumstandaard voor verwerking van afval in het LAP is aangepast [2] . De verwerking van stoffen moet direct na het van kracht worden van de gewijzigde vergunning aan de nieuwe minimumstandaard voldoen.
In het besluit van 3 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de omgevingsvergunning van 29 mei 2017 ambtshalve gewijzigd en in overeenstemming gebracht met het LAP3. Concreet komt dit besluit er op neer dat verzoekster een aantal afvalstoffen niet meer mag immobiliseren.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek tijdens zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2021. Namens eiseres is [directeur] (directeur) verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend
in de bodemprocedure.

Spoedeisend belang

2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij het
treffen van de gevraagde voorziening. Op het moment dat het bestreden besluit in werking treedt, is het immobiliseren van steenachtig bouw- en sloopafval, overpuin, (gerijpte) baggerspecie, RKG-slib, veegvuil en zuiveringsslib, dakgrind, hoogovenslakken en sorteerzeefzand niet meer toegestaan. Daardoor wordt eiseres in haar bedrijfsbelangen geschaad.

Rechtmatigheid besluit

3. Verzoekster betoogt dat het feit dat zij (nog) niet zelf beschikt over een BRL-certificaat geen gegronde reden is om de activiteit immobiliseren niet meer toe te staan. Zij wijst op de rechtstreekse werking van artikel 15, derde lid, van het Besluit Bodemkwaliteit, de sturingsvoorschriften van de omgevingsvergunning, de actualisatie van haar AV-AO/IC-beleid en de overeenkomst die zij heeft gesloten met een BRL-erkende certificaathouder. Bovendien is verzoekster van mening dat het mogelijk is om partijen geproduceerd immobilisaat door een onafhankelijke instelling te laten keuren [3] . In dat geval is helemaal geen certificaat nodig. Verzoekster voert verder aan dat iedere hierboven genoemde afvalstroom voldoen aan de daarvoor geldende minimumstandaard uit het LAP3.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster niet in het bezit is van een BRL-9322 certificaat en Rijkserkenning zodat niet wordt voldaan aan het LAP3. Daardoor is het immobiliseren van een aantal minerale afvalstoffen niet meer vergund. Het certificaat dat
verzoekster kort voor de zitting heeft overgelegd, is niet bestemd voor de vestiging in [vestigingsplaats] en wijzigt daarom verweerders standpunt niet. Volgens verweerder geeft het Besluit Bodemkwaliteit weliswaar aan dat bepaalde handelingen onder certificaat van een ander mogen worden uitgevoerd maar dat geldt alleen als de desbetreffende BRL daar de ruimte
voor biedt. Die ruimte geeft de BRL-9322 niet. De stelling van verzoekster dat een certificaat niet nodig is als partijen geproduceerd immobilisaat door een onafhankelijke instelling worden gekeurd, is onjuist. Tot slot verwijst verweerder naar zijn reactie per afvalstroom waaruit blijkt dat eiseres niet kan voldoen aan de minimumstandaard. Om die reden zijn handelingen met deze afvalstromen niet langer vergund.
5. Partijen verschillen van mening over de vragen of eiseres voor het immobiliseren van de onder 2. genoemde afvalstoffen moet beschikken over een BRL9322-certificaat en/of een overeenkomst met een BRL9322-certificaathouder en of het immobiliseren van de (minerale) afvalstoffen voldoet aan de minimumstandaard uit het LAP3 voor de desbetreffende afvalstof.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat de beoordeling van deze vragen nader onderzoek vergt, waarvoor deze procedure zich niet leent. Daarom is tijdens de zitting al met partijen gesproken over het inschakelen van de StAB in de beroepszaak. Partijen konden zich hierin vinden. Afgesproken is dat zij binnen vier weken na de zitting een concept-vraagstelling van de rechtbank zullen ontvangen.
De vraag of vooruitlopend op de beoordeling van de beroepszaak een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal worden beantwoord aan de hand van uitsluitend een belangenafweging in het kader van de spoedeisendheid.

Belangenafweging

7. Verzoekster wijst erop dat bij inwerkingtreding van de ambtshalve wijziging een aantal bedrijfsactiviteiten van een de een op de andere dag niet meer mogen plaatsvinden. Daarmee wordt zij in haar bedrijfsbelangen geschaad. Tijdens de zitting heeft verzoekster verklaard dat er de afgelopen tijd en op dit moment geen immobilisatie van de genoemde afvalstoffen plaatsvindt. Omdat niet valt uit te sluiten dat binnenkort wel werk vrijkomt waarbij immobiliseren nodig is, speelt het bedrijfsbelang wel zeker een rol.
8. Verweerder wijst erop dat het verzoekster op grond van de revisievergunning ook niet toegestaan is om deze afvalstoffen te immobiliseren zolang zij niet over het BRL-9322 certificaat beschikt. Het uitvoeren van de werkzaamheden zonder certificaat
leidt tot verhoogde risico’s voor natuur en milieu en tot gevaar voor de volksgezondheid. Het grootste deel van haar bedrijfsactiviteiten kan verzoekster gewoon blijven uitoefen. En in het geval verzoekster een werk aanneemt waarbij immobiliseren nodig is, kan dat onderdeel worden opgepakt door een gecertificeerd bedrijf.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het voorkomen van natuur-, milieu- en volksgezondheidschade zwaarder moet wegen dan het bedrijfseconomisch belang van verzoekster. Tot dit oordeel komt de voorzieningenrechter omdat vaststaat dat het immobiliseren van de genoemde afvalstoffen al langere tijd niet door verzoekster wordt uitgevoerd en ook nu niet aan de orde is. Dat op termijn wellicht een werk beschikbaar is waarbij immobiliseren nodig is, vindt de voorzieningenrechter onvoldoende om nu een zwaarwegend belang van verzoekster aan te nemen. Daarbij weegt de voorzieningenrechter ook mee dat het gaat om ‘slechts’ een onderdeel van de bedrijfsactiviteiten, waarvan niet is gebleken dat het voortbestaan van het bedrijf in gevaar komt als deze niet mogen worden uitgeoefend. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat verzoekster tijdelijk een gecertificeerd bedrijf kan inschakelen. Dat verzoekster daardoor een financieel nadeel ondervindt, is onvoldoende om haar belangen zwaarder te laten wegen dan die van natuur, milieu en volksgezondheid.

Beslissing voorzieningenrechter

10. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. Er is
geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 1 februari 2021 gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
(verhinderd te tekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de eerdere uitspraken van deze rechtbank: ECLI:NL:RBMNE:2019:4200 en ECLI:NL:RBMNE:2020:874.
2.Deze actualisatieplicht is opgenomen in artikel 2.30, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 5.10, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
3.Protocol 1003.