ECLI:NL:RBMNE:2021:5527
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit Sociale Verzekeringsbank over kinderbijslag en hoofdverblijf kinderen na scheiding
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de toekenning van kinderbijslag voor de kinderen [A] en [B]. Eiseres, die tot 2017 gehuwd was met [C], ontving kinderbijslag voor haar kinderen, die volgens een ouderschapsplan bij haar hoofdverblijf hadden. Echter, op 28 oktober 2019 heeft de rechtbank bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij [C] hebben. Eiseres heeft in 2020 aangegeven dat de kinderen feitelijk bij haar verbleven, vooral tijdens de coronamaatregelen, en heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de SVB om haar kinderbijslag te beëindigen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op de peildatum van 1 april 2020 de kinderen feitelijk bij eiseres verbleven, maar dat dit niet betekent dat er sprake was van een bestendige nieuwe woonsituatie. De SVB hanteert het beleid dat een wijziging in de woonsituatie van een kind pas kan worden erkend na een periode van ten minste zes maanden. De rechtbank oordeelt dat de SVB terecht heeft geconcludeerd dat de situatie van de kinderen op de peildatum nog niet als bestendig kon worden aangemerkt, omdat de kinderen pas korter dan twee weken bij eiseres verbleven.
De rechtbank verklaart het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit II ongegrond en het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk. De rechtbank bepaalt dat de SVB het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.