9.6De rechtbank betrekt bij de overwegingen onder 9.3 tot en met 9.5 ook dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de verstandelijke beperking van eiser. Deze beperking was bij verweerder bekend, zo blijkt uit onder andere uit de e-mailwisseling tussen gemachtigde en de heer [C] Tijdens het gesprek op 12 februari 2020 heeft verweerder met gemachtigde afgesproken dat er een aparte bespreking met eiser zal worden gehouden, om uit te leggen wat voor verplichtingen er voor hem gelden, waaronder de inlichtingenverplichting. Na dit gesprek zou er een plan van aanpak worden opgesteld. Verweerder heeft dit gesprek echter niet met eiser gevoerd. Ook is afgesproken dat eiser voorlopig rust zou krijgen. Verweerder heeft eiser op 10 juni 2020 in het kader van het onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand verhoord. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder met het oog op eisers beperking voor de nodige waarborgen heeft gezorgd. Uit het verslag van het verhoor blijkt dat eiser geagiteerd was en dat hij niet adequaat leek te kunnen antwoorden. Zo is op pagina 2 te zien dat eiser verklaarde dat hij niet weet wat hij voor eigen bedrijf hij had voordat hij bijstand aanvroeg. Op pagina 3 verklaart eiser aan dat hij niet meer weet wat hij tijdens het gesprek op 12 februari 2020 heeft gezegd. Op pagina 4 verklaarde eiser dat hij niet wilde praten over [D] , omdat hem dat boos maakte. Vanaf pagina 6 is te zien dat eiser geen antwoorden meer gaf op vragen. De rapporteur heeft in zijn verklaring over het verhoor ook opgenomen dat eiser tijdens het verhoor door bepaalde vragen werd geraakt en dat hij zichtbaar en hoorbaar geagiteerd was. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder aan deze verklaringen van eiser niet de waarde heeft kunnen hechten die verweerder daaraan heeft gehecht. Zeker niet gelet op de gevolgen die dat voor eiser had. De rechtbank stelt in dit kader ook vast dat tijdens de zitting van 28 juli 2021 de rechtbank is gebleken dat eiser herhaaldelijk wisselde in zijn verklaringen en ook enerzijds verklaarde dat hij alles zelf kon regelen terwijl hij anderzijds verklaarde dat hij het allemaal niet begreep en niet meer wist. Zo heeft eiser tijdens deze zitting verklaard dat hij boos was dat de termijn voor de opschorting was verlengd en dat hij dit niet wilde, terwijl uit het dossier blijkt dat mevrouw [E] telefonisch het verzoek om verlenging bij verweerder heeft ingediend, terwijl eiser naast haar zat. Nu verweerder bekend was met de situatie van eiser, had verweerder hier zorgvuldiger mee om moeten gaan.
10. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder eisers recht op bijstand niet heeft kunnen intrekken. De terugvordering is daarom ook ten onrechte gebaseerd op de intrekking. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit 4 wordt vernietigd. Het geconstateerde gebrek kleeft eveneens aan het primaire besluit 3. Dit gebrek kan in bezwaar niet worden hersteld. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het primaire besluit 3 te herroepen.
Het beroep met zaaknummer UTR 21/2461 – de beëindiging
11. Verweerder heeft het recht op bijstand van eiser met ingang van 14 oktober 2020 beëindigd, omdat hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van zijn handel op Marktplaats. Omdat eiser geen boekhouding heeft bijgehouden van zijn handel op Marktplaats is het recht op bijstand niet vast te stellen.
12. Nu de rechtbank in rechtsoverweging 9 heeft geoordeeld dat verweerder ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, kon verweerder evenmin het recht op bijstand van eiser met ingang van 14 oktober 2020 om die reden beëindigen. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit 3 wordt vernietigd. Het geconstateerde gebrek kleeft eveneens aan het primaire besluit 2. Dit gebrek kan in bezwaar niet worden hersteld. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het primaire besluit 2 te herroepen.
Het beroep met zaaknummer UTR 21/2398 – verlenging van de hersteltermijnen
13. Bij brieven van 11 augustus 2020 en 24 augustus 2020 heeft verweerder de opschortingstermijn verlengd. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 16 april 2021 (bestreden besluit 2) niet-ontvankelijk verklaard.
14. De rechtbank stelt vast dat eiser geen beroepsgronden gericht heeft tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring van zijn bezwaar. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is daarom niet-ontvankelijk.
De beroepen met zaaknummers UTR 20/3075 en UTR 20/4365
15. De rechtbank stelt vast dat eiser op respectievelijk 24 augustus 2020 en 27 november 2020 beroepschriften heeft ingediend. Bij deze beroepschriften heeft eiser geen besluiten overgelegd en uit de beroepschriften blijkt niet duidelijk waar deze beroepen tegen zijn gericht. De rechtbank heeft eiser meermaals in de gelegenheid gesteld om aan te geven waar deze beroepen tegen zijn gericht. Eiser heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Ter zitting is aant eiser nogmaals gevraagd waar de beroepen tegen gericht zijn. Eiser heeft hier geen antwoord op kunnen geven. Zijn gemachtigde heeft verklaard dat dit waarschijnlijk premature beroepen waren, omdat de beroepschriften zijn ingediend voordat de beslissingen op bezwaar van 16 april 2021 zijn genomen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de beroepen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer UTR 21/1314
16. Op 10 april 2021 heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser geen besluit bij zijn verzoek heeft overgelegd en dat eiser niet duidelijk heeft aangegeven waar zijn verzoek om een voorlopige voorziening connex aan is. De voorzieningenrechter heeft eiser meermaals in de gelegenheid gesteld om aan te geven waar dit verzoek om een voorlopige voorziening connex aan is. Eiser heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Ter zitting heeft eiser dit ook niet aan kunnen geven en heeft zijn gemachtigde aangegeven dat ook deze voorlopige voorziening waarschijnlijk prematuur is ingediend, omdat op dat moment de beslissingen op bezwaar van 16 april 2021 niet waren genomen. Nu niet duidelijk is waar het verzoek om een voorlopige voorziening connex aan is, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
17. Nu de rechtbank de beroepen geregistreerd onder zaaknummers UTR 21/2400, UTR 21/2459 en UTR 21/2461 gegrond verklaart, moet verweerder in die zaken aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
18. Omdat deze beroepen gegrond zijn, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 9 punten op (3 punten voor het indienen van de bezwaarschriften met een waarde per punt van € 534,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting van 30 november 2020 met een waarde per punt van € 534,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting van 18 januari 2021 met een waarde per punt van € 534,-, 3 punten voor het indienen van de beroepschriften met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 5.662,-.