ECLI:NL:RBMNE:2021:5479
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 265.000,- voor het belastingjaar 2020, welke was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 180.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 augustus 2021, waarbij eiser niet zelf aanwezig was, maar wel vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. A. Bakker.
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat verweerder de bewijslast had om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Eiser voerde aan dat verweerder geen rekening had gehouden met zijn eigen verkoopcijfer, maar de rechtbank oordeelde dat de verkoopdatum van de woning bijna twee jaar voor de waardepeildatum lag, waardoor dit verkoopcijfer niet relevant was voor de waardebepaling.
Daarnaast betoogde eiser dat verweerder de toestandsdatum op 1 januari 2020 had moeten hanteren in plaats van de waardepeildatum. De rechtbank verwierp dit argument, omdat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat de woning op de genoemde datum in een andere staat verkeerde. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat verweerder met de overgelegde taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.