3.2.De rechtbank overweegt dat uit verweerders besluitvorming niet blijkt wat de grondslag is van de terugvordering over de periode van 1 mei 2018 tot 1 juli 2019. Als gezegd ligt er slechts een besluit tot intrekking van het recht op bijzondere bijstand vanaf 1 juli 2019. Hieruit volgt dat over de periode van 1 mei 2018 tot 1 juli 2019 een wettelijke grondslag voor de terugvordering ontbreekt. Verweerder kon hierover tijdens de zitting geen duidelijkheid verschaffen. Verweerder zal dit gebrek bij een nieuw te nemen besluit op bezwaar moeten herstellen.
Berekening van de hoogte van de terugvordering
4. De rechtbank stelt verder vast dat in het dossier een berekening van de hoogte van de terugvordering ontbreekt. Bij een nieuw te nemen besluit dient verweerder deze berekening alsnog inzichtelijk te maken.
Berekening van de draagkrachtruimte en de draagkracht
5. Verweerder heeft de draagkracht van eiseres vastgesteld op € 134,58 per maand. Verweerder heeft daarbij gerekend met de kostendelersnorm neergelegd in artikel 22a van de Participatiewet (Pw) omdat de vader van eiseres aangemerkt wordt als kostendelende medebewoner. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de voor eiseres geldende bijstandsnorm is vastgesteld op € 714,07. Het in aanmerking te nemen inkomen van eiseres heeft verweerder vastgesteld op € 1.222,19. Op basis hiervan komt verweerder tot een draagkrachtruimte van € 508,12 (€ 1.222,19 - € 714,07).
6. Eiseres heeft aangevoerd dat zij tijdens het Wsnp-traject een inkomen had van 90% van de bijstandsnorm en dat zij het meerdere moest afgedragen aan de boedelrekening. De bijdragen van haar vader veranderden niets aan haar draagkracht omdat zij die ook moest afdragen aan de schuldeisers.
7. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de vader van eiseres vanaf 1 mei 2018 als kostendelende medebewoner moet worden aangemerkt.In principe mag verweerder dan ook bij berekening van de draagkracht, bij de vaststelling van de op eiseres toepasselijke bijstandsnorm, de kostendelersnorm toepassen.
8. De rechtbank is evenwel van oordeel dat onduidelijk is of verweerder bij de berekening van de draagkrachtruimte is uitgegaan van het juiste inkomen van eiseres. Verweerder heeft immers gerekend met een inkomen van € 1.222,19, de hoogte van de Wia-uitkering van eiseres. Terwijl vaststaat dat de goederen van eiseres onder bewind zijn gestelden zij in de te beoordelen periode een Wsnp-traject doorliep dat eind oktober 2019 is beëindigd. Eiseres beschikte tijdens het Wsnptraject volgens haar zeggen over een inkomen van 90% van de bijstandsnorm, waarbij zij het meerdere moest afdragen aan de boedelrekening. Uit de besluitvorming blijkt niet dat verweerder hiermee rekening heeft gehouden, terwijl in artikel 12, zevende lid, aanhef en onder g, van de Richtlijnen bijzondere bijstand gemeente Utrecht (RBBU)is bepaald dat de aflossing in het kader van de Wsnp op de draagkrachtruimte in mindering wordt gebracht. Verweerder is in het bestreden besluit evenmin ingegaan op de stelling van eiseres dat de bijdrage van haar vader diende ter aflossing van haar schulden in het kader van de Wsnp. De rechtbank wijst in dit verband op de emailberichten van 24 april 2018 en van 2 mei 2018 van Bewindvoering Midden Nederland aan eiseres waarin staat dat het kostgeld van de vader moet worden overgemaakt op de beheerrekening van Bureau voor Budget & Inkomensbeheer (BBIB) en dat BBIB zorgdraagt voor de gehele afdracht op de boedelrekening. Gelet op het bepaalde in artikel 12, zevende lid, aanhef en onder g, van de RBBU, is ook dit gegeven van belang bij het vaststellen van de draagkrachtruimte.
9. In dit verband wijst de rechtbank nog op rechtspraak van de CRvB waarin de CRvB heeft geoordeeld dat in het kader van de draagkrachtvaststelling niet kan worden gezegd dat een belanghebbende beschikt of redelijkerwijs kan beschikken over zijn inkomen voor zover daarop executoriaal beslag is gelegd omdat betrokkene dat inkomensdeel immers niet feitelijk kan besteden en ter zake niet beschikkingsbevoegd is.De rechtbank ziet geen aanleiding om over het inkomensdeel waarover eiseres in het kader van het Wsnp-traject niet kan beschikken anders te oordelen.
10. Uit het voorgaande volgt de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd op grond waarvan hij tot vaststelling van een draagkrachtruimte van € 508,12 en een draagkracht van € 134,58 is gekomen. Bij een nieuw te nemen besluit zal verweerder dit gebrek moeten herstellen.
11. De rechtbank stelt tot slot vast dat verweerder over de periode van 1 mei 2018 tot 1 januari 2019 en vanaf 1 juli 2019 heeft vastgesteld dat eiseres over voldoende draagkracht beschikt om zelf in de kosten te kunnen voorzien. Een standpunt van verweerder over de draagkracht in de periode van 1 januari 2019 tot 1 juli 2019 ontbreekt. Ook hierop zal verweerder bij een nieuw besluit op bezwaar moeten ingaan.
Conclusie van het beroep, de proceskosten en het griffierecht
12. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuwe beslissing op het bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.