ECLI:NL:RBMNE:2021:5467

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/742
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag persoonsgebonden budget op grond van de Jeugdwet wegens gebrek aan ouderlijk gezag

In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) op basis van de Jeugdwet (Jw) om de omgang met zijn kinderen te herstellen. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht niet in behandeling genomen, omdat eiser niet kon aantonen dat hij ouderlijk gezag over zijn kinderen heeft. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat hij niet als belanghebbende werd aangemerkt. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 16 september 2021 de zaak behandeld. Eiser stelde dat hij wel belanghebbende is, omdat hij een wettelijke verplichting heeft om omgang met zijn kinderen te realiseren. Hij voerde aan dat de Jw ook van toepassing is op ouders zonder gezag, mits het verzoek verband houdt met een omgangsregeling. De rechtbank oordeelde echter dat eiser geen belanghebbende is in de Jw-procedure, omdat hij geen ouderlijk gezag heeft. Dit betekent dat hij niet de rechten en plichten heeft die voortvloeien uit het ouderschap, zoals het verzorgen en opvoeden van zijn kinderen.

De rechtbank concludeerde dat de aanvraag om jeugdhulp niet door eiser kon worden ingediend, omdat hij niet als gezaghebbende ouder kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/742

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.H. Bouwman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: B. Arabaci).

Procesverloop

1. Eiser heeft een aanvraag gedaan op grond van de Jeugdwet (Jw) waarbij hij heeft verzocht om een persoonsgebonden budget (pgb) voor het opnieuw kunnen opstarten van omgang tussen hem en zijn kinderen. Eiser wil de heer [A] ( [A] ) inschakelen zodat hij hem en zijn exvrouw hulp kan bieden bij het proces van her- en verbinden met zijn kinderen.
1.1.
In het besluit van 1 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag om een voorziening op grond van de Jw niet in behandeling genomen omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij ouderlijk gezag heeft, ondanks dat hier verschillende keren om is gevraagd.
1.2.
In het besluit van 12 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.4.
Op 3 augustus 2021 (zaaknummer UTR 21/2879) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen omdat er geen sprake is van een spoedeisend belang.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2021 op zitting behandeld met behulp van een videoverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook aanwezig was de heer [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. Verweerder heeft eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen belanghebbende is bij een Jw-procedure.
3. Eiser voert aan dat hij wel belanghebbende is. Zijn verzoek om ondersteuning ziet op de wettelijke verplichting op grond van artikel 1:337a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) die op hem rust om omgang met zijn kinderen te realiseren. Eiser probeert via de Jw zijn recht op omgang te effectueren en de impasse te doorbreken waarbij hij als juridische ouder geen omgang heeft met zijn kinderen. Eiser doet een beroep op artikel 3 en artikel 9, derde lid, van het IVRK.
4. Onder een belanghebbende wordt ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is.
4.1.
In artikel 1:3, derde lid van de Awb staat dat onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
4.2.
In artikel 1.1. van de Jw staat de definitie van jeugdhulp. Voor zover van belang betreft jeugdhulp ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen belanghebbende is in een Jw-procedure omdat hij geen ouderlijk gezag heeft. In artikel 1:1 van de Jw is als ouder gedefinieerd: de gezaghebbende ouder. Vaststaat dat eiser geen ouderlijk gezag heeft over zijn kinderen wat betekent dat hij niet (langer) de in artikel 1:247, eerste en tweede lid, van het BW opgenomen plicht en het recht heeft om zijn kinderen te verzorgen en op te voeden, daaronder begrepen de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn van het kind en het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. [1] Eiser stelt dat hij bezig is om weer het gezag te krijgen, maar feit blijft dat hij dat op het moment van de besluitvorming niet had.
6. Eiser voert verder aan dat ook een ouder zonder gezag belanghebbende kan zijn als zijn aanvraag verband houdt met het uitvoeren van een omgangsregeling. Deze stelling helpt eiser niet alleen al omdat van een omgangsregeling op dit moment geen sprake is. Uit de stukken blijkt dat de rechtbank MiddenNederland bij beschikking van 6 oktober 2017 een zorgregeling heeft vastgesteld tussen eiser en zijn kinderen en dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (het Hof) op 21 december 2017 de werking van deze beschikking heeft geschorst. Ter zitting is namens eiser verklaard dat het Hof de beslissing van de rechtbank van 6 oktober 2017 inmiddels heeft vernietigd. Er is dus geen omgangsregeling zodat eisers aanvraag ook geen verband kan houden met het uitvoeren daarvan. Bovendien heeft de Jw niet tot doel de omgang tussen ouders en kinderen te regelen. Eisers recht op omgang met zijn kinderen neergelegd in artikel 1:377a, eerste lid, van het BW, zal hij via een familierechtelijke procedure aan de orde moeten stellen.
7. Hieruit volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen belanghebbende is bij een aanvraag om jeugdhulp dan wel een procedure op grond van de Jw. Dit was anders geweest als de aanvraag om jeugdhulp door of mede namens de gezaghebbende ouder was gedaan, of de gezaghebbende ouder deze aanvraag had geaccordeerd. Namens verweerder is dit eiser ook verteld. [2]
8. Eiser heeft verder aangevoerd dat het primaire besluit onzorgvuldig is genomen omdat [B] ( [B] ) en [C] ( [C] ) hem niet persoonlijk hebben gesproken en omdat [C] geen SKJregistratie heeft en niet is gemandateerd.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder, in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar op grond van artikel 7:11 van de Awb, het primaire besluit waarbij eisers aanvraag buiten behandeling is gesteld, niet langer heeft gehandhaafd omdat het buurteam eiser niet schriftelijk in de gelegenheid had gesteld om zijn aanvraag aan te vullen. Eisers stelling dat het primaire besluit onzorgvuldig is genomen hoeft dan ook in principe niet meer te worden besproken omdat de inhoud van dit besluit geen onderdeel meer uitmaakt van deze procedure. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat bovendien niet is gebleken dat sprake is geweest van een onzorgvuldig genomen primair besluit. Uit de stukken blijkt dat [C] op verzoek van de directeur van Lokalis optrad als eisers contactpersoon. [3] Zij heeft naar aanleiding van eisers pgb-aanvraag (per mail) contact met hem gehad waarbij zij een aantal keer heeft gevraagd om het ouderlijk gezag aan te tonen omdat alleen dan de pgbaanvraag zou kunnen worden behandeld. Uit de stukken blijkt dat het nooit de bedoeding is geweest dat [C] de aanvraag inhoudelijk zou behandelen. Als eiser zijn ouderlijk gezag zou hebben aangetoond, zou zij de pgb-aanvraag namelijk voor een inhoudelijke behandeling overdragen aan het buurteam. [4] Dat [C] volgens eiser geen SKJ-registratie heeft, wat verder ook zij van deze stelling, maakt niet dat zij onbevoegd was om met eiser te communiceren over door hem aan te leveren stukken. Omdat tijdens de aanvraagfase in eerste instantie alleen aan de orde was of eiser zijn ouderlijk gezag kon aantonen, maakt het enkele feit dat er geen persoonlijk (keukentafel)gesprek heeft plaatsgevonden niet dat het besluit onzorgvuldig is genomen. Zoals eiser ook heeft gesteld, was [C] inderdaad niet gemandateerd tot het nemen van besluiten op grond van de Jw [5] . Om die reden heeft [B] het primaire besluit genomen. Niet in geschil is dat hij daartoe bevoegd was.
10. Uit het voorgaande volgt dat eisers beroep ongegrond is. Eiser krijgt dus geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de CRvB van 6 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1305, en van 2 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4172.
2.Zie de mail van [B] van 13 oktober 2020.
3.Zie de mail van [C] van 13 januari 2020 en de mail van [B] van 13 oktober 2020.
4.Zie de e-mailberichten van 30 januari 2020 en 20 februari 2020.
5.Zie hierover de mail van 13 oktober 2020.