ECLI:NL:RBMNE:2021:5458

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
21/1871
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van bijstandsuitkering wegens niet gemelde bankrekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. De eiser, die sinds 18 maart 2013 een bijstandsuitkering ontving, had een bankrekening op zijn naam die hij niet had gemeld bij de verweerder. Dit leidde tot een onderzoek door de verweerder, die concludeerde dat de eiser de inlichtingenplicht had geschonden. De verweerder heeft daarop de bijstandsuitkering beëindigd, het recht op bijstand herzien en een bedrag van € 25.784,35 teruggevorderd. De eiser stelde dat hij niet over de tegoeden op de bankrekening kon beschikken, omdat deze afkomstig waren van zijn zoon, die de pinpas bezat en de rekening gebruikte voor zijn eigen financiële transacties.

Tijdens de zitting op 28 september 2021 werd het beroep van de eiser behandeld. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat hij geen beschikking had over de bankrekening en de daarop bijgeschreven bedragen. De rechtbank stelde vast dat de eiser de bankrekening op zijn naam had staan en dat de bedragen op de rekening boven de bijstandsnorm lagen. De rechtbank concludeerde dat de eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door de bankrekening niet te melden, en dat de verweerder terecht had besloten tot herziening en intrekking van de bijstandsuitkering. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1871

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.A. Rispens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: mr. S. van Marion).

Procesverloop

Met het besluit van 12 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder:
  • de uitkering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) (hierna: bijstandsuitkering) beëindigd;
  • het recht op bijstand herzien over de periode 1 januari 2017 tot en met 31 januari 2017 en 1 juni 2017 tot en met 30 juni 2017;
  • de bijstandsuitkering ingetrokken over de periode 1 juli 2017 tot en met 31 mei 2019;
  • een bedrag aan bijstandsuitkering teruggevorderd van € 25.784,35.
Met het besluit van 4 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde en zoon [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser ontvangt sinds 18 maart 2013 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
2. Verweerder is een onderzoek gestart naar de situatie van eiser, omdat zijn broer zich (tijdelijk) op hetzelfde adres had ingeschreven. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat eiser een bankrekening eindigend op [nummer] (verder te noemen: de bankrekening) op zijn naam had staan, die hij niet heeft gemeld bij verweerder. Om hier meer duidelijkheid over te krijgen heeft verweerder op verschillende momenten nadere informatie opgevraagd. In de tussentijd heeft verweerder het recht op bijstand opgeschort vanaf 1 maart 2019 [1] , omdat volgens hem het recht op bijstand niet was vast te stellen.
Inhoud bestreden besluit
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. [2] Hij had namelijk een bankrekening op zijn naam staan, die niet is gemeld bij verweerder. Op de bankrekening stonden tegoeden en hebben bijschrijvingen plaatsgevonden in de periode dat eiser bijstand ontving. Dit moet worden meegerekend als inkomen en vermogen voor de middelentoets [3] , daarom is de bijstandsuitkering teruggevorderd. [4] Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de gestorte bedragen op de bankrekening niet tot zijn middelen behoren. De door eiser ingediende stukken bieden onvoldoende inzicht, aldus verweerder.
Beroepsgronden gericht tegen het bestreden besluit
4. Eiser stelt dat hij niet kon beschikken over de tegoeden op de bankrekening. De bijgeschreven bedragen/ stortingen op de rekening waren volgens eiser afkomstig van werkzaamheden van het eigen bedrijf van de zoon van eiser. De zoon beschikte over de bij de rekening behorende pinpas. Het tegoed op de bankrekening vormt om deze reden volgens eiser geen bestanddeel van zijn vermogen. Ter ondersteuning hiervan heeft eiser stukken overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat betalingen van en naar de bankrekening betrekking hadden op de financiën van zijn zoon (betalingen voor: verzekering, water, datingsite, huur, abonnement etc.). Verweerder heeft ten onrechte eisers bijstandsuitkering beëindigd, herzien, ingetrokken en teruggevorderd, aldus eiser.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser in de periode dat hij bijstand ontving de bankrekening op zijn naam had staan, die hij niet heeft gemeld bij verweerder.
6. Ook is tussen partijen niet in geschil dat de bedragen die op de bankrekening zijn bijgeschreven vanaf 1 juli 2017 tot en met 31 mei 2019 boven de bijstandsnorm liggen. Daarnaast zijn geen beroepsgronden gericht tegen de hoogte van het inkomen/vermogen waar verweerder in de maanden januari en juni 2017 vanuit is gegaan voor de herziening.
7. Het geschil spitst zich toe op de vraag of er vanuit mag worden gegaan dat eiser de beschikking had over de bankrekening in de periode in geding.
Toetsingskader
8. Het gegeven dat een bankrekening op naam van een betrokkene is gesteld, rechtvaardigt de vooronderstelling dat de daarop bijgeschreven bedragen behoren tot de middelen waarover de betrokkene kan beschikken om in de kosten van levensonderhoud te voorzien. [5] Verder is het zo dat, behoudens tegenbewijs, het op de rekening staande tegoed een bestanddeel vormt van het vermogen waarover betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. [6] Het is daarom aan eiser om aannemelijk te maken dat hij niet de beschikking had over de bijgeschreven bedragen en het aanwezige tegoed op de bankrekening. De term beschikken moet zo worden uitgelegd dat dit ziet op de mogelijkheid voor de betrokkene om een bezitting feitelijk aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. [7]
Toepassing van het toetsingskader
9. Tijdens de zitting heeft eiser gezegd dat hij op verzoek van verweerder naar een filiaal van de ABN Amro bank in Hilversum is gegaan om bankafschriften te printen van de bankrekening. Hij heeft daar kunnen inloggen op de bankrekening. Daarmee had eiser de beschikking over deze rekening. Dat zijn zoon ook de beschikking had over de bankrekening en enige tijd over de pinpas beschikte maakt het vorenstaande niet anders.
10. Verder is er onduidelijkheid gebleven over het feitelijk gebruik van de bankrekening. Zo heeft eiser wisselend verklaard over het gebruik van de bankrekening. [8] Hoewel op basis van eisers verklaringen en de stukken aannemelijk is dat zijn zoon de bankrekening heeft gebruikt is niet duidelijk geworden of alle transacties alleen betrekking hadden op de werkzaamheden van de zoon van eiser. Eiser heeft niet alle door verweerder gevraagde stukken overgelegd. Zo heeft eiser onder meer de jaarstukken van de onderneming van zijn zoon niet overgelegd. Ook zijn niet alle pintransacties te koppelen aan de zoon van eiser. Deze onduidelijkheden komen voor risico van eiser, omdat het aan eiser is aannemelijk te maken dat hij niet de beschikking had over de bijgeschreven bedragen en het tegoed op de bankrekening. De rechtbank concludeert dat eiser hierin niet is geslaagd.
11. Doordat eiser bij verweerder geen melding heeft gemaakt van de bankrekening en het tegoed daarop heeft hij de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Verweerder heeft dan ook terecht besloten tot de herziening en intrekking van de bijstand en de terugvordering daarvan.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
13. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 9 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
(de rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het recht op bijstand is met het besluit van 10 april 2019 opgeschort vanaf 1 maart 2019. Met het besluit van 31 mei 2019 heeft verweerder beslist dat de uitkering opgeschort blijft.
2.artikel 17, eerste lid, van de Pw
3.artikel 31, eerste lid, van de Pw
4.artikel 58, eerste lid, van de Pw
5.uitspraak van de Raad van 3 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:548 r.o. 4.1 en uitspraak van de Raad van 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019: 262 r.o. 4.3
6.uitspraak van de Raad van 15 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:99 r.o. 4.3
7.uitspraak van 13 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1718 r.o. 4.3
8.Op 28 mei 2018 heeft eiser schriftelijk verklaard dat de bankrekening aan zijn broer toebehoorde.