Uitspraak
12 oktober 2017, 17/1807 (aangevallen uitspraak)
mr. Hemelaar verschenen, in aanwezigheid van [naam vader] , vader van appellante. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. L.J.A. Edelaar.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante ontving sinds 4 april 2015 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een belastingsignaal van het Inlichtingenbureau, dat meldde dat appellante in 2015 over een vermogen van € 45.431 beschikte op een bankrekening, heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiden de bijstand van appellante per 1 oktober 2016 beëindigd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij niet vrijelijk over het tegoed op de bankrekening kon beschikken, omdat dit bedoeld was voor haar levensonderhoud in het buitenland. De Raad oordeelde echter dat het feit dat de bankrekening op naam van appellante stond, impliceert dat zij over het tegoed kon beschikken, tenzij zij het tegendeel kon bewijzen. Appellante slaagde hierin niet. De Raad oordeelde dat de omstandigheid dat appellante haar vader had gemachtigd om over de bankrekening te beschikken, niet betekende dat zij zelf niet in staat was om over het tegoed te beschikken.
Daarnaast voerde appellante aan dat er een schuld tegenover het tegoed stond, omdat het bedrag haar was geleend door familie. De Raad verwierp ook deze stelling, omdat de leenovereenkomst niet voldeed aan de eisen voor een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting. De Raad concludeerde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door het college niet te informeren over het vermogen op de bankrekening, wat leidde tot de intrekking van haar bijstand en de terugvordering van de ontvangen bijstandsuitkeringen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.