5.2Een aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte wordt voor een pand dat gebruikt wordt in onzelfstandige delen, opgelegd aan de eigenaar/verhuurder.
6. Gelet op wat verweerder ter zitting heeft toegelicht over de woning [adres 2] en dat eiser aan de last heeft voldaan, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht de aanslagen opgelegd aan eiser als eigenaar en gebruiker van die onzelfstandige woning.
7. Ook ten aanzien van [adres 1] heeft eiser niet verweerders motivering voor het opleggen van de aanslagen kunnen weerleggen. Verweerder heeft op basis van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen en de bevolkingsadministratie ervan mogen uitgaan dat ook in die woning sprake is van verhuur in onzelfstandige delen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook voor de woning [adres 1] terecht aan eiser als eigenaar en gebruiker de beide aanslagen opgelegd.
8. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Verzoek om schadevergoeding
9. Eiser verzoekt om vergoeding van immateriële schade omdat de redelijke termijn (artikel 6 EVRM) is overschreden.
10. De rechtbank beoordeelt het verzoek aan de hand van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016. Uitgangspunt is dat de behandeling door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn is geweest, als de uitspraak niet binnen twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift is gedaan. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn om daarvan af te wijken.
Als de redelijke termijn is overschreden, wordt verondersteld dat eiser immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Ook hier kunnen bijzondere omstandigheden reden zijn om daarvan af te wijken, bijvoorbeeld als sprake is van een zeer gering financieel belang.
11. Uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding is een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond. Bij de toekenning van de schadevergoeding moet de rechtbank beoordelen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan verweerder respectievelijk aan de rechtbank. De schadevergoeding moet vervolgens naar evenredigheid ten laste van verweerder respectievelijk de Staat worden uitgesproken. De regel die daarbij geldt is dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt, en de beroepsfase voor zover deze meer dan anderhalf jaar in beslag neemt.
12. De rechtbank stelt vast dat er vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van eiser op
24 april 2019 tot deze uitspraak, twee jaar en ruim zes maanden zijn verstreken. De bezwaarprocedure heeft – gerekend vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift ruim acht maanden geduurd. Dat is dus afgerond drie maanden te lang. De procedure bij de rechtbank heeft – gerekend vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 4 februari 2020 tot aan deze uitspraak – een jaar en negen maanden geduurd. De rechtbank heeft daarmee de termijn van anderhalf jaar met drie maanden overschreden.
13. De rechtbank overweegt hierbij dat door de corona-pandemie sprake is van factoren die aanleiding geven om de overschrijding van de behandelingsduur van de beroepsfase te verlengen. Daarbij wijst de rechtbank op de naar aanleiding van de uitbraak van het coronavirus met ingang van 16 maart 2020 getroffen ingrijpende maatregelen. Daardoor hebben geen belastingzittingen plaatsvonden van circa half maart tot half juni 2020. Daarna zijn de zittingen via Skype weer geleidelijk opgestart. Een en ander geeft de rechtbank aanleiding om de redelijke termijn met vier maanden te verlengen. De rechtbank houdt daarbij rekening met de periode waarin de gerechtsgebouwen waren gesloten en een termijn van twee maanden voor het opnieuw inplannen van zittingen. Gelet op het feit dat de termijn op 24 april 2019 is aangevangen- op het moment van ontvangen van het bezwaarschrift- en de rechtbank uitspraak doet op 4 november 2021 - is de voor de procedure in eerste aanleg in aanmerking te nemen termijn 28 maanden. Daarmee is er sprake van overschrijding van de redelijke termijn met drie maanden. Deze overschrijding is geheel aan verweerder toe te rekenen, nu verweerder niet binnen een half jaar na de ontvangst van het bezwaarschift uitspraak op bezwaar heeft gedaan, maar na (afgerond) negen maanden. Dat de vertraging volgens verweerder gelegen is in de wijze van procesvoering van gemachtigde doordat hij niet tijdig stukken heeft verstrekt, is geen reden om af te zien van een vergoeding. De rechtbank zal verweerder dan ook veroordelen in de betaling van € 500,- schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.