ECLI:NL:RBMNE:2021:5423

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
UTR 20/791
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag afvalstoffenheffing en zuiveringsheffing aan eigenaar en gebruiker opgelegd met schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van twee woningen, en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen voor afvalstoffenheffing en zuiveringsheffing die aan hem waren opgelegd voor het belastingjaar 2018. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 20 juli 2021 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank overwoog dat de aanslagen terecht aan eiser waren opgelegd, omdat hij als eigenaar en gebruiker van de woningen verantwoordelijk was voor de betaling van deze heffingen. Eiser voerde aan dat de aanslagen niet aan hem, maar aan de huurders moesten worden opgelegd, maar de rechtbank verwierp deze stelling. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht had vastgesteld dat er sprake was van onzelfstandige woonruimten en dat de aanslagen dus aan eiser konden worden opgelegd.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. De rechtbank stelde vast dat er meer dan twee jaar was verstreken sinds de ontvangst van het bezwaarschrift, en dat de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan de heffingsambtenaar was toe te rekenen. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding van € 500,- toe wegens deze overschrijding. De uitspraak eindigde met de beslissing om het beroep ongegrond te verklaren en de heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van de schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/791

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht,verweerder
(gemachtigde: mr. W. Vos).

Procesverloop

In de beschikking van 31 maart 2019 heeft verweerder aan eiser als eigenaar van de woningen [adres 1] en [adres 2] in [plaats] een aanslag Afvalstoffenheffing en een aanslag Zuiveringsheffing bedrijven opgelegd voor het belastingjaar 2018.
In de uitspraak op bezwaar van 30 december 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op 20 juli 2021 door middel van een Skype-verbinding. Eiser is niet verschenen, maar wel zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en meerdere, ook algemeen geformuleerde, brieven ter aanvulling daarop ingediend. Eiser heeft op 15 juli 2021, dus kort voor de zitting, nog een brief ingediend. Op de zitting heeft verweerder ingestemd met het toevoegen van die brief aan het dossier.
2. Eiser voert aan dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Hij mist een uitgewerkt proces-verbaal verslag van de hoorzitting.
De rechtbank overweegt dat verweerder gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om wat in de hoorzitting is besproken op te nemen in de uitspraak op bezwaar. Verweerder is niet gehouden een woordelijk verslag van het besprokene te overleggen.
De beroepsgrond slaagt niet.
3. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser herhaald wat hij in bezwaar naar voren heeft gebracht. Gemachtigde van eiser voert als enige grond aan dat eiser alleen de eigenaar is van de twee woningen, maar niet de gebruiker. De aan hem opgelegde aanslagen moeten niet aan hem worden opgelegd, maar aan de huurders, de gebruikers van de woningen.
4. Verweerder heeft toegelicht dat ten aanzien van de woning [adres 2] in 2017 geconstateerd was dat de zelfstandige woning zonder omzettingsvergunning en omgevingsvergunning was omgezet in meerdere onzelfstandige woonruimten. Burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht hebben daarom bij besluit van 18 mei 2017 aan eiser een bestuurlijke boete en last onder dwangsom opgelegd. Eiser heeft aan de opgelegde last voldaan en van de woning is een onzelfstandige woning gemaakt.
5.1
Een aanslag afvalstoffenheffing wordt opgelegd aan de eigenaar en gebruiker. In het geval gebruik wordt gemaakt door meerdere personen die ieder voor zich een deel van de woning gebruiken en sprake is van gemeenschappelijk gebruik van voorzieningen, dan is sprake van deelgebruik en wordt degene die die delen in gebruik geeft, aangemerkt als gebruiker [1] aan wie de aanslag wordt opgelegd.
5.2
Een aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte wordt voor een pand dat gebruikt wordt in onzelfstandige delen, opgelegd aan de eigenaar/verhuurder.
6. Gelet op wat verweerder ter zitting heeft toegelicht over de woning [adres 2] en dat eiser aan de last heeft voldaan, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht de aanslagen opgelegd aan eiser als eigenaar en gebruiker van die onzelfstandige woning.
7. Ook ten aanzien van [adres 1] heeft eiser niet verweerders motivering voor het opleggen van de aanslagen kunnen weerleggen. Verweerder heeft op basis van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen en de bevolkingsadministratie ervan mogen uitgaan dat ook in die woning sprake is van verhuur in onzelfstandige delen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook voor de woning [adres 1] terecht aan eiser als eigenaar en gebruiker de beide aanslagen opgelegd.
8. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Verzoek om schadevergoeding
9. Eiser verzoekt om vergoeding van immateriële schade omdat de redelijke termijn (artikel 6 EVRM) is overschreden.
10. De rechtbank beoordeelt het verzoek aan de hand van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 [2] . Uitgangspunt is dat de behandeling door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn is geweest, als de uitspraak niet binnen twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift is gedaan. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn om daarvan af te wijken.
Als de redelijke termijn is overschreden, wordt verondersteld dat eiser immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Ook hier kunnen bijzondere omstandigheden reden zijn om daarvan af te wijken, bijvoorbeeld als sprake is van een zeer gering financieel belang.
11. Uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding is een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond. Bij de toekenning van de schadevergoeding moet de rechtbank beoordelen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan verweerder respectievelijk aan de rechtbank. De schadevergoeding moet vervolgens naar evenredigheid ten laste van verweerder respectievelijk de Staat worden uitgesproken. De regel die daarbij geldt is dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt, en de beroepsfase voor zover deze meer dan anderhalf jaar in beslag neemt.
12. De rechtbank stelt vast dat er vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van eiser op
24 april 2019 tot deze uitspraak, twee jaar en ruim zes maanden zijn verstreken. De bezwaarprocedure heeft – gerekend vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift ruim acht maanden geduurd. Dat is dus afgerond drie maanden te lang. De procedure bij de rechtbank heeft – gerekend vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 4 februari 2020 tot aan deze uitspraak – een jaar en negen maanden geduurd. De rechtbank heeft daarmee de termijn van anderhalf jaar met drie maanden overschreden.
13. De rechtbank overweegt hierbij dat door de corona-pandemie sprake is van factoren die aanleiding geven om de overschrijding van de behandelingsduur van de beroepsfase te verlengen. Daarbij wijst de rechtbank op de naar aanleiding van de uitbraak van het coronavirus met ingang van 16 maart 2020 getroffen ingrijpende maatregelen. Daardoor hebben geen belastingzittingen plaatsvonden van circa half maart tot half juni 2020. Daarna zijn de zittingen via Skype weer geleidelijk opgestart. Een en ander geeft de rechtbank aanleiding om de redelijke termijn met vier maanden te verlengen. De rechtbank houdt daarbij rekening met de periode waarin de gerechtsgebouwen waren gesloten en een termijn van twee maanden voor het opnieuw inplannen van zittingen. Gelet op het feit dat de termijn op 24 april 2019 is aangevangen- op het moment van ontvangen van het bezwaarschrift- en de rechtbank uitspraak doet op 4 november 2021 - is de voor de procedure in eerste aanleg in aanmerking te nemen termijn 28 maanden. Daarmee is er sprake van overschrijding van de redelijke termijn met drie maanden. Deze overschrijding is geheel aan verweerder toe te rekenen, nu verweerder niet binnen een half jaar na de ontvangst van het bezwaarschift uitspraak op bezwaar heeft gedaan, maar na (afgerond) negen maanden. Dat de vertraging volgens verweerder gelegen is in de wijze van procesvoering van gemachtigde doordat hij niet tijdig stukken heeft verstrekt, is geen reden om af te zien van een vergoeding. De rechtbank zal verweerder dan ook veroordelen in de betaling van € 500,- schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding van € 500,- aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Artikel 15:33, tweede lid, onder b, van de Wet milieubeheer