In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerster] B.V. De werknemer had zijn arbeidsovereenkomst per e-mail op 19 mei 2020 beëindigd, maar stelde later dat hij zich ziek had gemeld en dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was. De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en was werkzaam als nachtportier. Hij had gezondheidsproblemen, waaronder een eerdere operatie aan endeldarmkanker, en had aangegeven dat het werk hem zwaar viel.
De procedure begon met een verzoekschrift van de werknemer, waarin hij de vernietiging van de opzegging door de werkgever vroeg. De werkgever betwistte de ziekmelding en stelde dat de werknemer met wederzijds goedvinden was uit dienst gegaan. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat hij niet tijdig had gereageerd op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter concludeerde dat de werknemer op 19 mei 2020 een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring had afgegeven die als ontslagname kon worden opgevat.
De kantonrechter merkte op dat de werknemer niet had aangetoond dat hij zich daadwerkelijk ziek had gemeld en dat de werkgever niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar de intenties van de werknemer. De rechter hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder de communicatie tussen partijen en de gedragingen van de werknemer na de vermeende ziekmelding. Uiteindelijk werd de werknemer niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van de opzegging, en werd een voortzetting van de mondelinge behandeling gelast om de vraag van de ziekmelding verder te onderzoeken.