ECLI:NL:RBMNE:2021:5414

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
9293613
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ziekmelding en beëindiging van de arbeidsovereenkomst van een werknemer met gezondheidsproblemen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerster] B.V. De werknemer had zijn arbeidsovereenkomst per e-mail op 19 mei 2020 beëindigd, maar stelde later dat hij zich ziek had gemeld en dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was. De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en was werkzaam als nachtportier. Hij had gezondheidsproblemen, waaronder een eerdere operatie aan endeldarmkanker, en had aangegeven dat het werk hem zwaar viel.

De procedure begon met een verzoekschrift van de werknemer, waarin hij de vernietiging van de opzegging door de werkgever vroeg. De werkgever betwistte de ziekmelding en stelde dat de werknemer met wederzijds goedvinden was uit dienst gegaan. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat hij niet tijdig had gereageerd op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter concludeerde dat de werknemer op 19 mei 2020 een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring had afgegeven die als ontslagname kon worden opgevat.

De kantonrechter merkte op dat de werknemer niet had aangetoond dat hij zich daadwerkelijk ziek had gemeld en dat de werkgever niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar de intenties van de werknemer. De rechter hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder de communicatie tussen partijen en de gedragingen van de werknemer na de vermeende ziekmelding. Uiteindelijk werd de werknemer niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van de opzegging, en werd een voortzetting van de mondelinge behandeling gelast om de vraag van de ziekmelding verder te onderzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9293613 UE VERZ 21-184 AP/1183
Beschikking van 4 november 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. R. Grijpstra,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. G.M. Gerdes.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 18 juni 2021;
- het verweerschrift met producties van [verweerster] van 2 september 2021;
- de brief van [verweerster] van 13 september 2021, met aanvullende productie 21;
- de reactie nav het verweerschrift 2 september 2021 onderdelen 1 t/m 17 van [verzoeker] ;
- de aanvullende reactie nav het verweerschrift 2 september 2021 onderdelen 18 en verder, tevens aanvullend bewijsaanbod, tevens verzoeksvermeerdering van [verzoeker] ;
- de mondelinge behandeling op 16 september 2021 waarvan door de griffier aantekening is gehouden;
- de brief van 20 september 2021 van [verzoeker] , met daarbij productie 22 (het LKV besluit);
- de brief van 6 oktober 2021 van [verweerster] ;
1.2.
[verzoeker] is zoals ter zitting afgesproken in de gelegenheid gesteld het LKV besluit, dat
tijdens de mondelinge behandeling is besproken, alsnog in het geding te brengen en [verweerster]
is vervolgens in de gelegenheid gesteld daar nog op te reageren. De overige
correspondentie en stukken die door partijen aan de kantonrechter zijn toegestuurd zullen
voor deze beschikking buiten beschouwing worden gelaten.
Het toezenden van dergelijke stukken na de mondelinge behandeling zonder dat daarvoor
nadrukkelijk toestemming is verkregen is in strijd met het procesreglement en in strijd met
de goede procesorde.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1977, is op 9 januari 2020 krachtens arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, eindigend op 8 september 2020, in dienst getreden van [verweerster] . Het aantal overeengekomen arbeidsuren bedraagt minimaal 208 uren per jaar en maximaal 790 uren per jaar. Het uurloon bedraagt € 11,82. Het salaris werd steeds achteraf betaald. Op de arbeidsovereenkomst is de Horeca CAO en het [naam verweerster] addendum van toepassing.
2.2.
Vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst heeft [verzoeker] aangegeven dat de werkzaamheden hem zwaar vielen omdat hij als nachtportier enkel ’s avonds laat en ’s nachts werkte en hij veel moeite had met het wisselen van het dag- nachtritme. Daarnaast heeft [verzoeker] enkele malen zijn ongenoegen kenbaar gemaakt over het feit dat het salaris achteraf werd betaald, waardoor hij, naar eigen zeggen, in de financiële problemen raakte. [verweerster] heeft [verzoeker] in het kader van die discussie wel eens een voorschot betaald.
2.3.
Op 19 mei 2020 heeft [verzoeker] aan zijn leidinggevende, de heer [A] , een e-mail gestuurd met als onderwerp “Over mijn gezondheid”. Die e-mail luidde:
“Goede Avond [A (voornaam)] ,
Ik heb en mededeling. Ik heb veel en lang der over gedacht. Vanwegens mijn gezondheid. Moet ik heelas afscheid nemen van mijn positie. Mijn gezondheid is achteraf gegaan. Het is aleen maar een jaar terug die ik Endel darm kanker operaie heeft gehad. Ik heb mijn best gedaan om en beetje fit te blijven so ik kon werken. Maar heelas gaat het niet oz goed met mij. Ik zal de komende tijd wel mijn diensten werken. Mijn Laatste dienst zou de tweede week van Juni zijn, om jij een beetje ruimte te geven. Ik heb een goede tijd gehad veel geleerd en mensen ontmoet. Ik hope dat je kan mijn situatie begrijpen, Wens je en fijne Avond.
Warm regards,
[verzoeker] ”
2.4.
[A] heeft per omgaande per e-mail gereageerd op het bericht van [verzoeker] :
“Ik zal jou uitroosteren na de tweede week in juni zoals je wenst. Je zult binnenkort in [.] ook een uitdienstbrief ontvangen, welke ondertekend moet worden door jou. Wanneer het zover is, zullen we gezamenlijk de uitdiensttaken doen.
Ik neem pas afscheid van je op jouw laatste werkdag”
2.5.
[verzoeker] heeft na 19 mei 2020 nog gewerkt op 20 mei, 21 mei, 27 mei en 28 mei 2020.
2.6.
Op 27 mei 2020 heeft [verweerster] aan [verzoeker] een brief gestuurd. Daarin stond onder meer:
“Hierbij bevestigen wij dat jouw contract, met wederzijds goedvinden, beëindigd wordt per 17-06-2020.
(…)
Met het voortijdig beëindigen van je contract met wederzijds goedvinden, heb je geen recht om aansluitend op je uit dienst datum een WW-uitkering van UWV te ontvangen. Je hebt pas recht op een WW uitkering nadat de oorspronkelijke einddatum van de arbeidsovereenkomst is verstreken.
(…)
Graag ontvangen wij bijgaande kopie ondertekend voor ontvangst retour.”
2.7.
Bij e-mail van 28 mei 2020 heeft [verzoeker] [A] gevraagd om een letter of recommendation. [A] heeft hem die per e-mail van 29 mei 2020 toegezonden.
2.8.
Op 29 mei 2020 heeft [verzoeker] een e-mail gestuurd aan zijn leidinggevende die luidde:
“Goede Middag, [A (voornaam)]
Hier is natuurlijk de brief die ik moest tekenen. Ik moest ook door geven, van wegens geld gebrek heb ik niet genoeg geld om benzine te kopen. Ik moest mijn huur betalen& eten kopen. So ik heb niet genoeg benzine om mijn laatste paar diensten te draaien. Heelas moet ik per direct stoppen met mijn werkzamheden. Ik hope dat je begrijpt. Alls je vragen hebt, ik hoor van je.
Alvast Bedankt,
[verzoeker] ”
2.9.
Op 2 juli 2020 is [A] schriftelijk benaderd door mevrouw [B] , [functie] van de gemeente [naam gemeente] Zij verzocht om een gesprek en meldt: “meneer blijkt heel ziek”.
2.10.
Op 27 juli 2020 heeft [verzoeker] zich bij het UWV ziek gemeld.
2.11.
Per e-mail bericht van 3 november 2020 heeft [verzoeker] aan [....] van [verweerster] bericht:
“Geachte heer, mevrouw,
Met deze brief vraag ik uw aandacht om het volgende.
Tot 17 juni 2020 was ik in dienst bij [naam concern] . Ik heb per e-mail op 19 mei 2020 aan dhr. [A] bekend gemaakt dat ik kamp met gezondheidsklachten en dat ik hierdoor genoodzaakt ben om mijn arbeidsovereenkomst voortijds te beindigen. Mijn arbeidsovereenkomst liep tot 8 september 2020. Wij hebben deze met wederzijdsgoedvinden per 17 juni 2020 beindigd.
Ik ben met gezondheidsklachten uit dienst getreden. [naam concern] is eigenrisicodrager voor de Ziektewet. Dit houdt in dat [naam concern] verantwoordelijk is voor de naleving van de uitvoering van de Ziektewet.
Ik ben dan ook van mening dat u ná 17 juni 2020 Ziektewetuitkering dient te betalen.
Ik verzoek u dan ook om binnen 14 dagen na de datum van deze brief mij te laten weten of u bereid bent om de Ziektewetuitkering over de maanden juni, juli, augustus, september en oktober 2020 te betalen. Ook ontvang ik graag de betaalspecificatie’s.
Ik reken erop dat u uw verplichtingen nakomt.”
2.12.
Bij brief van 29 april 2021 heeft [verweerster] het verzoek van [verzoeker] van de hand gewezen, waarbij zij zich op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is geweest van een ziekmelding, [verzoeker] derhalve niet ziek uit dienst is gegaan en zich ook in de maand daarna niet ziek heeft gemeld bij [verweerster] .

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter – kort samengevat - (na wijziging eis) bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de door [verweerster] op 29 april 2021 gegeven opzegging te vernietigen;
[verweerster] te veroordelen om [verzoeker] binnen 3 dagen na de te wijzen beschikking re-integratie opgestart te hebben, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag verschuldigd aan [verzoeker] voor elke dag dat [verweerster] na betekening van deze beschikking in gebreke blijft daaraan te voldoen;
[verweerster] te veroordelen over de periode 29 mei 2020, dan wel 17 juni 2020 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst zal zijn geëindigd een voorschot op ziekengeld van € 1.422,99 per maand (incl 8% vakantietoeslag);
[verweerster] te veroordelen tot uitbetaling van de vakantiedagen;
vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW voor zover de betalingen achterstallig zijn;
[verweerster] te veroordelen bruto-netto specificaties te verstrekken op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke keer dat die specificaties ontbreken;
met veroordeling van [verweerster] in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan zijn verzoek legt [verzoeker] het navolgende ten grondslag. [verzoeker] stelt dat [verweerster] ten onrechte per 17 juni 2020 zijn arbeidsovereenkomst heeft beëindigd. [verzoeker] stelt dat hij op 19 mei 2020 ziek was en zich op die datum bij [verweerster] heeft ziek gemeld. [verzoeker] stelt verder dat hij in ieder geval nooit de bedoeling heeft gehad om tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen. Hij stelt dat hij ook nadien steeds in de veronderstelling is blijven verkeren dat hij zich ziek gemeld had en dat hij eigenlijk pas na het bericht van [verweerster] op 29 april 2021 heeft begrepen dat zijn arbeidsovereenkomst per 17 juni 2020 was beëindigd. Hoewel er normaal gesproken een wettelijke vervaltermijn van 2 maanden na de opzegging wordt gehanteerd voor het indienen van een verzoek bij de kantonrechter voor de vernietiging daarvan, vindt [verzoeker] dat het onder de gegeven omstandigheden redelijk en billijk is dat voor de vaststelling van die twee maanden termijn de datum 29 april 2021 wordt gehanteerd als datum van opzegging, omdat dit toen voor hem pas duidelijk was.
3.3.
[verzoeker] is van mening dat er op [verweerster] een onderzoeksplicht rustte met betrekking tot de wens tot beëindiging van het dienstverband, in die zin dat [verweerster] had moeten begrijpen dat hij mogelijk bedoelde zich ziek te melden. [verzoeker] is van mening dat daartoe ook voldoende aanleiding bestond. Zo is het onderwerp van de e-mail “Over mijn gezondheid”. [verzoeker] stelt voorts dat hij in zijn sollicitatie gesprek heeft gemeld dat hij endeldarmkanker had gehad. Daarnaast wist [verweerster] volgens [verzoeker] dat hij niet meer dan 25 uur per week mocht werken vanwege een arbeidsbeperking. Ook beschikte [verweerster] over een zogenaamd LKV (loonkostenvoordeel)-besluit voor [verzoeker] . Voorts benadrukt [verzoeker] dat hij de Nederlandse taal niet goed machtig is, daarom moeite had met de hem toegezonden berichtgeving en dat [verweerster] hiermee rekening had moeten houden.
3.4.
[verweerster] voert verweer. Primair stelt zij zich op het standpunt dat [verzoeker] niet ontvankelijk is in zijn verzoek omdat hij dat te laat heeft ingediend, te weten later dan 2 maanden nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Dat [verzoeker] niet eerder door zou hebben gehad dat er een beëindiging van de arbeidsovereenkomst zou hebben plaatsgevonden vindt [verweerster] ongeloofwaardig, omdat [verweerster] steeds duidelijk is geweest in haar bewoordingen en gedragingen over het feit dat zij het bericht van [verzoeker] beschouwde als een wens tot beëindiging van het dienstverband. [verzoeker] wist dus al veel langer dat sprake was van een beëindiging en had daarom eerder aan de bel moeten trekken. [verweerster] meent daarom dat geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een overschrijding van de vervaltermijn rechtvaardigen.
3.5.
Subsidiair stelt [verweerster] dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Zij heeft daartoe onder meer betoogd, kort samengevat, dat zij van oordeel is dat zij de e-mail van 19 mei 2020 terecht en op juiste gronden heeft opgevat als zijnde een ontslagname. [verzoeker] functioneerde altijd naar behoren en er was geen enkele zichtbare reden om te denken dat [verzoeker] ziek was. Uit de bewoordingen van het van dat [verzoeker] blijkt dat hij “afscheid wil nemen van zijn positie”. [verzoeker] klaagde al vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst dat hij moeite had met het dag- nachtritme. De opmerking dat de functie hem te zwaar viel is door [verweerster] dan ook in dat licht opgevat. Bovendien klaagde [verzoeker] geregeld over de wijze van betaling (achteraf). Dat [verzoeker] op zoek zou gaan naar een andere baan lag dan ook voor [verweerster] in de lijn der verwachting. Ook in de periode na de beëindiging heeft [verzoeker] zich gedragen op een manier die past bij een uitdiensttreding en heeft hij geen melding gemaakt van ziekte of behandeling van een ziekte. [verweerster] betwist dat zij onder de gegeven omstandigheden een nadere onderzoeksplicht had. Uit de e-mail van 19 mei 2020, noch uit zijn gedragingen, blijkt dat [verzoeker] in een emotionele toestand verkeerde en in die staat een niet weloverwogen beslissing had genomen en [verzoeker] is ook nooit terug gekomen op zijn beslissing of heeft daarover enige twijfel getoond.
3.6.
Pas op 27 juli 2020, heeft [verzoeker] zich bij het UWV ziek gemeld. Nu geen ziekmelding binnen vier weken na einde dienstverband heeft plaatsgevonden, kan [verweerster] niet worden aangesproken als eigen risico drager voor de Ziektewet en moeten de vorderingen volgens haar worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter dient, als het meest vergaande verweer, eerst te oordelen over de vraag of [verzoeker] ontvankelijk is in zijn verzoek.
4.2.
Artikel 7:686a lid 4 onder a BW bepaalt dat de bevoegdheid om een verzoek tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter in te dienen vervalt twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Dit is een - gelet op het belang van de rechtszekerheid dat speelt bij vervaltermijnen - strikte, dwingendrechtelijke termijn, die anders dan bij een verjaringstermijn, niet kan worden gestuit, geschorst of verlengd. Kort gezegd komt het er op neer dat de wet erop gericht is werknemer en werkgever zo snel mogelijk duidelijkheid te verstrekken over de vraag of er nog een arbeidsovereenkomst tussen hen bestaat, uit hoofde waarvan zij mogelijk verplichtingen hebben jegens elkaar.
4.3.
Of nu wordt uitgegaan van de hiervoor beschreven datum 19 mei, 29 mei, 17 juni of 9 september 2020 (de dag waarop de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou eindigen), in alle gevallen is de termijn van 2 maanden ruim verstreken. Dat betekent dat een verzoek tot vernietiging van de opzegging in beginsel niet mogelijk is. In zeer uitzonderlijke omstandigheden kan een beroep op overschrijding van de vervaltermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar zijn. [verzoeker] voert ter rechtvaardiging van de overschrijding aan dat hij zich pas naar aanleiding van het bericht van [verweerster] van 29 april 2021 realiseerde dat zijn arbeidsovereenkomst op 17 juni 2020 beëindigd was. Die datum zou daarom als fictieve opzegdatum moeten worden aangenomen en in dat geval is het verzoek van [verzoeker] tijdig gedaan. De kantonrechter is van oordeel dat dat niet op gaat.
4.4.
De kantonrechter merkt daarbij voorafgaand op dat wordt verzocht de
opzeggingvan [verweerster] te vernietigen. Maar kan hier wel gesproken worden over een opzegging van [verweerster] ? [verzoeker] meent dat hij zich heeft ziek gemeld, [verweerster] meent dat zij de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd met wederzijds goedvinden, op verzoek van [verzoeker] . De kantonrechter begrijpt het verzoek van [verzoeker] echter zodanig dat met opzegging wordt gelijkgesteld de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zonder instemming van [verzoeker] .
4.5.
[verweerster] is naar het oordeel van de kantonrechter vanaf het bericht van [verzoeker] van 19 mei 2020 steeds helder geweest in haar bewoordingen en gedragingen naar [verzoeker] toe. Zij heeft [verzoeker] naar aanleiding van zijn bericht na 16 juni 2020 uitgeroosterd, heeft aangekondigd dat hij een uitdienstbrief zou krijgen en die ook toegestuurd, zij heeft [verzoeker] gewezen op de risico’s van een beëindiging met betrekking tot een WW-uitkering en zij heeft letterlijk en nadrukkelijk aangegeven dat zij afscheid zou nemen van [verzoeker] . [verweerster] heeft [verzoeker] een letter of recommendation verstrekt voor een volgende werkgever. [verzoeker] had naar het oordeel van de kantonrechter uit die gedragingen al moeten begrijpen dat [verweerster] uitging van een beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst.
4.6.
Ook in de contacten die zich hebben afgespeeld ná de gestelde beëindiging heeft [verweerster] steeds aangegeven dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van [verzoeker] met wederzijds goedvinden was beëindigd. Zo heeft zij aan [B] , van de gemeente [naam gemeente] , die contact opnam over de situatie van [verzoeker] , laten weten dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden was beëindigd. Zonder nadere onderbouwing is het ongeloofwaardig dat [verzoeker] niets van die communicatie af wist. Ook uit de brief van 3 november 2020 van [verzoeker] aan [verweerster] blijkt dat hij op de hoogte is van de beëindiging en ook ten aanzien van die brief is de kantonrechter van oordeel dat zonder nadere onderbouwing niet kan worden vastgesteld dat de inhoud van die brief onjuist is en dat [verzoeker] (zoals hij stelt) van de inhoud daarvan niet op de hoogte was.
4.7.
Kortom, uit alle eerdere berichtgevingen en alle gedragingen van [verweerster] bleek dat zij uitging van een beëindiging van het dienstverband. Niet kan worden aangenomen dat [verzoeker] pas op 29 april 2021 op de hoogte was van de beëindiging van het dienstverband zodat overschrijding van de vervaltermijn redelijkerwijs niet aan de orde kan zijn. De kanontrechter ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van de vervaltermijn, zodat de vordering voor wat betreft de vernietiging van de opzegging niet ontvankelijk is.
4.8.
[verzoeker] maakt nog aanspraak op uitkering van vakantiedagen. [verweerster] heeft verwezen naar de arbeidsovereenkomst, waarin staat dat vakantiedagen en de vakantietoeslag tegelijkertijd met het uurloon mogen worden uitbetaald, wanneer de vakantiedagen en -toeslag correct en als afzonderlijke posten op de loonstrook worden vermeld. Zij heeft vervolgens aan de hand van overgelegde loonstroken aangetoond dat zij van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, zodat ook die vordering moet worden afgewezen.
4.9.
Dat moet worden uitgegaan van een beëindiging van het dienstverband door het bericht van 19 mei 2020 betekent niet dat de overige vorderingen geen bespreking meer behoeven. Doorgaans heeft een werkgever geen verplichtingen meer jegens de werknemer nadat het dienstverband is geëindigd. Dit kan anders zijn wanneer een werknemer zich ziek meldt binnen een maand na het einde van het dienstverband en de werkgever eigenrisicodrager voor de Ziektewet is (artikel 63a Ziektewet). Nu [verweerster] eigenrisico drager is voor de Ziektewet, dient de kantonrechter daarom alsnog een oordeel te vellen over de vraag of [verzoeker] zich (tijdig) heeft ziek gemeld, zodat kan worden vastgesteld of [verweerster] uit dien hoofde nog verplichtingen heeft jegens [verzoeker] .
4.10.
De kantonrechter stelt daarbij voorop dat hij in deze procedure niet kan vaststellen of [verzoeker] daadwerkelijk ziek was. [verzoeker] heeft dat onvoldoende onderbouwd. Er zitten wel enkele medische stukken in het dossier waaruit blijkt dat [verzoeker] op dat moment niet duurzaam belastbaar was en dus arbeidsongeschikt was als gevolg van het feit dat hij twee keer per week werd opgenomen, maar die dateren van 19 mei 2021 en 16 juli 2021, dat wil zeggen ruim na de ziekmelding. In die stukken wordt weliswaar uitgegaan van een eerste ziektedag van 19 mei 2020, maar daarbij wordt slechts aangesloten bij de mededeling van [verzoeker] dat hij zich toen ziek gemeld heeft. Het is niet gebaseerd op een daadwerkelijke vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op dat moment. Voor het overige heeft [verzoeker] niet onderbouwd dat hij op 19 mei 2020 arbeidsongeschikt was. De kantonrechter moet zich daarom beperken tot de beoordeling of [verzoeker] zich ziek gemeld heeft.
4.11.
[verweerster] heeft de e-mail van [verzoeker] van 19 mei 2020 opgevat als een ontslagname en niet als een ziekmelding. De kantonrechter dient te beoordelen of [verweerster] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat dat zo was. Volgens vaste rechtspraak is voor de opzegging van een arbeidsovereenkomst een duidelijke ondubbelzinnige verklaring vereist, die erop gericht is om de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te bewerkstelligen. Onder omstandigheden kan er op de werkgever een onderzoeksplicht rusten om na te gaan of de werknemer daadwerkelijk wilde opzeggen. Of daarvan sprake is dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarbij van belang kunnen zijn het hebben van voldoende vaardigheden om de draagwijdte van verklaringen en gedragingen te overzien, de functie en het nog enige tijd hebben om op de verklaring terug te kunnen komen. Ook van belang daarbij is de vraag of de werknemer die het initiatief tot beeindiging van de arbeidsovereenkomst neemt dat weloverwogen doet, of in een emotionele opwelling. In dat laatste geval mag de werkgever er niet zomaar vanuit gaan dat de werknemer de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd en dient hij die mededeling nader te onderzoeken.
4.12.
De kantonrechter is van mening dat de tekst van het e-mail bericht van [verzoeker] van 19 mei 2020 een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring betreft gericht op beëindiging van het dienstverband. De e-mail heeft weliswaar als onderwerp “Over mijn gezondheid” en [verzoeker] noemt ook de endeldarmoperatie die hij voorafgaand aan zijn dienstverband bij [verweerster] heeft gehad, maar daaruit kan niet worden opgemaakt dat [verzoeker] eigenlijk bedoeld heeft zich ziek te melden. [verzoeker] heeft gedurende de arbeidsovereenkomst vaak aangegeven moeite te hebben met het dag- nachtritme die zijn functie als nachtportier met zich mee bracht. Dat [verzoeker] vast stelt dat dit werk hem te zwaar valt is in dat licht ook niet zo vreemd. [verzoeker] geeft verder duidelijk aan dat hij afscheid neemt, nog een aantal diensten zal werken en een goede tijd heeft gehad bij [verweerster] . [verzoeker] gebruikt in zijn bericht nergens het woord “ziek”, hij gebruikt het woord “afscheid”.
4.13.
Uit het bericht van [verzoeker] , noch uit zijn gedragingen, blijkt dat sprake is van een emotionele beslissing. Integendeel, [verzoeker] schrijft in zijn bericht dat hij er lang en goed over heeft nagedacht. Partijen hadden voorafgaand aan het bericht van 19 mei 2020 ook al vaker gesproken over de moeite die [verzoeker] had met het dag- nachtritme, dat natuurlijk onlosmakelijk verbonden is met de functie van nachtportier. Ook hadden zij al vaker discussie gehad over het achteraf betalen van het salaris, waar [verzoeker] het niet mee eens was. Dit zijn omstandigheden die derhalve niet plotseling opkwamen.
4.14.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster] ook nadien niet uit de gedragingen van [verzoeker] nog had moeten opmaken dat het zijn bedoeling was zich ziek te melden in plaats van ontslag te nemen. Daarover overweegt hij als volgt.
4.15.
Wie zich ziek meldt is doorgaans arbeidsongeschikt en blijft, al dan niet gedeeltelijk, thuis. [verzoeker] gaf echter in zijn bericht van 19 mei 2020 al aan dat hij tot 17 juni 2020 zijn diensten zou blijven draaien. Dat heeft hij aanvankelijk ook gedaan, want hij heeft op 20, 21, 27 en 28 mei nog gewerkt. Gesteld noch gebleken is dat [verzoeker] die dagen te ziek was om zijn werk uit te voeren. Na die datum heeft hij gezegd dat hij niet meer zou komen. Daarbij heeft hij echter niet gezegd dat dat was omdat hij ziek was, maar omdat hij geen geld had voor benzine, om naar het werk te komen.
4.16.
[A] , zijn leidinggevende, heeft direct naar aanleiding van het bericht van [verzoeker] van 19 mei 2020 laten weten dat hij hem zou uitroosteren, dat [verzoeker] nog een uitdienstbrief zou ontvangen en dat hij pas afscheid zou nemen op zijn laatste werkdag. Naar aanleiding van dat bericht heeft [verzoeker] niet aangegeven dat hij ziek was en niet uit dienst wilde gaan. [verzoeker] heeft de uitdienstbrief op 29 mei 2020 ook geretourneerd. [verzoeker] stelt weliswaar dat hij die brief niet heeft ondertekend, maar de kantonrechter zal dat verweer passeren. Onder de teruggezonden uitdienstbrief staan wel initialen, maar los daarvan heeft [verzoeker] in zijn begeleidende mail aangegeven “hier is natuurlijk de brief die ik moest tekenen”. Hij geeft niet aan dat hij het met de inhoud daarvan niet eens is of dat hij de brief niet heeft begrepen. Voor zover [verzoeker] de brief niet goed zou hebben gelezen blijft dat naar het oordeel van de kantonrechter voor zijn risico.
4.17.
[verweerster] heeft [verzoeker] voorts nog gewezen op het risico dat hij liep bij een beëindiging op zijn eigen initiatief, bij het verkrijgen van een WW uitkering. Ook daarmee is [verzoeker] akkoord gegaan, zonder aan te geven dat geen sprake was van een beëindiging of zonder daar verder vragen over te stellen.
4.18.
Op 28 mei 2020 heeft [verzoeker] [verweerster] gevraagd om een letter of recommendation, een zogenaamde aanbevelingsbrief voor een volgende werkgever. Het ligt niet voor de hand om een dergelijke brief te vragen wanneer je niet uit dienst gaat.
4.19.
In welke mate [verzoeker] moeite zou hebben met de Nederlandse taal is lastig vast te stellen. Nergens blijkt echter uit dat [verzoeker] de berichten van [A] gedurende dan wel bij afronding van het dienstverband niet kon begrijpen. Ter zitting bleek dat zowel [verzoeker] als [A] afkomstig zijn van de Nederlandse Antillen, het Papiaments beheersen en die taal ook meer dan eens als werktaal gebruikten. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter vast kunnen stellen dat [verzoeker] goed uit zijn woorden komt en de Nederlandse taal voldoende beheerst om de strekking van de berichten van [verweerster] te kunnen begrijpen. Als [verzoeker] twijfels had gehad had hij bovendien kunnen vragen om een verduidelijking, en dat is ook niet gebeurd. Het woord “ziek” heeft [verzoeker] overigens niet in zijn eigen berichtgeving gebruikt.
4.20.
[verzoeker] heeft na de mondelinge behandeling nog het zogenoemde LKV besluit overgelegd. De aanwezigheid van dit besluit ondersteunt volgens [verzoeker] zijn stelling dat [verweerster] wist of moest weten dat er sprake was van een medisch relevant verleden bij [verzoeker] , en dat zij daarom temeer reden had om door te vragen op zijn bericht van 19 mei 2020. Uit het LKV besluit blijkt echter niet op welke grond dit precies gegeven is. Er blijkt slechts een registratie in het doelgroepregister uit voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Er blijkt niet uit dat [verzoeker] een medische achtergrond heeft die noopt tot voorzichtigheid en er blijkt ook niet uit dat hij niet normaal zou kunnen functioneren of een beperkt begrip van zaken had, hetgeen ook tijdens zijn dienstverband nooit is gebleken.
4.21.
[verzoeker] stelt dat hij zijn endeldarmkanker operatie bij zijn sollicitatie heeft gemeld, maar dit wordt door [A] , zijn leidinggevende, betwist. Had [A] dit wel geweten dan had hij ook een andere procedure binnen het bedrijf moeten voeren om [A] aan te nemen. Maar zelfs als [verzoeker] dit wel aan [A] heeft gemeld bij zijn indiensttreding hoefde [verweerster] geen link te leggen tussen de operatie van 2019 en de melding van 19 mei 2020. Het bewijsaanbod kan om die reden worden gepasseerd.
4.22.
Kortom, noch de bewoordingen van het e-mail bericht van [verzoeker] van 19 mei 2020, noch zijn gedragingen voor en na dat bericht, geven naar het oordeel van de kantonrechter aanleiding om vast te stellen dat onder deze omstandigheden op [verweerster] een nadere onderzoeksplicht rustte om na te gaan of daadwerkelijk sprake was van een opzegging. De kantonrechter stelt daarom vast dat [verzoeker] zich op 19 mei 2020 niet heeft ziek gemeld.
4.23.
[verweerster] heeft het einde van het dienstverband in overleg met [verzoeker] vastgesteld op 17 juni 2020. Een datum die niet uit de lucht komt vallen, gezien de contractuele mogelijkheid van tussentijdse opzegging. [verweerster] kan echter alsnog verplichtingen hebben jegens [verzoeker] , wanneer hij zich binnen vier weken na 17 juni 2020 heeft ziek gemeld of is ziek gemeld. De kantonrechter stuit in dat kader op het feit dat [B] namens de gemeente op 2 juli 2020 schriftelijk aan [verweerster] meldt: meneer blijkt heel ziek. Het is niet ondenkbaar dat dit moet worden gelijkgesteld met een ziekmelding. De kantonrechter is van oordeel dat hij op dit punt nog onvoldoende is voorgelicht door partijen. Hij zal daarom een voortzetting van de mondelinge behandeling gelasten, zodat dit punt, alsmede de daaraan verbonden gevolgen en de eventuele verplichting tot schadebeperking alsnog besproken kunnen worden. Partijen dienen uiterlijk 10 november 2021 hun verhinderdata op te geven, zodat daarvoor een datum kan worden bepaald.
4.24.
De kantonrechter zal alle overige beslissingen tot na de zitting aanhouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerster] op 29 april 2021;
5.2.
bepaalt dat een voortzetting van de mondelinge behandeling zal plaatsvinden en bepaalt dat partijen daarvoor uiterlijk 10 november 2021 hun verhinderdata dienen door te geven;
5.3.
houdt alle overige beslissingen aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Wallis en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2021.