ECLI:NL:RBMNE:2021:5370

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
UTR 20/3615
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en aanslagen onroerendezaakbelastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een onroerende zaak en de daarop gebaseerde belastingaanslagen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 30 juni 2019, waarin de waarde van het object was vastgesteld op € 185.000,- per 1 januari 2018. De heffingsambtenaar had in de uitspraak op bezwaar van 29 juni 2020 het bezwaar van eiser gegrond verklaard, maar niet alle aanslagen vernietigd, wat leidde tot het beroep van eiser.

Tijdens de zitting op 13 september 2021 werd vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar onvolledig was, omdat de aanslag rioolheffing niet was vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en dat de bestreden uitspraak op bezwaar moest worden vernietigd voor zover deze niet op het bezwaar tegen de rioolheffing had beslist. De rechtbank heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien door de aanslag rioolheffing te vernietigen.

Daarnaast heeft eiser verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van 24 maanden was overschreden en heeft eiser een schadevergoeding van € 500,- toegekend. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 534,- en het griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3615

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: R. Janmaat).

Procesverloop

In de beschikking van 30 juni 2019 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan [adres] (Bedrijfsgedeelte achter woning) in [plaats] (het object) voor belastingjaar 2019 vastgesteld op € 185.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2018. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van het object ook de aanslagen onroerendezaakbelastingen, rioolheffing, afvalstoffenheffing, watersysteemheffing en zuiveringsheffing opgelegd. Daarbij is de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 29 juni 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en heeft de beschikking van 30 juni 2019 en de daaraan gerelateerde aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing vernietigd. Daarbij heeft verweerder de proceskosten van € 261,- aan eiser vergoedt.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op de zitting van 13 september 2021 via Skype behandeld. Namens eiseres was daarbij zijn gemachtigde aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

1. De gemachtigde van eiser heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en meerdere, ook algemeen geformuleerde, brieven ter aanvulling daarop ingediend. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser de specifieke gronden die in deze zaak aan de orde zijn toegelicht. De rechtbank zal het beroep dan ook beoordelen aan de hand van de op de zitting ingenomen standpunten.
Niet volledig beslist
2. Eiser kan zich vinden in de vernietiging van de WOZ-beschikking en de hierop gebaseerde aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing die op het tarief bedrijfsgedeelte achter woning waren gebaseerd. Waar het eiser om gaat is dat verweerder niet volledig op het bezwaar heeft beslist, omdat niet alle opgelegde aanslagen zijn vernietigd die op dit tarief waren gebaseerd.
3. Tijdens de zitting heeft de rechtbank vastgesteld en verweerder heeft dat ook erkend dat in de bestreden uitspraak op bezwaar is verzuimd om ook de aanslag rioolheffing eigenaar, die eveneens op het tarief bedrijfsgedeelte achter woning was gebaseerd, te vernietigen. De bestreden uitspraak op bezwaar is dus onvolledig. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat de bestreden uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd, voor zover er niet is beslist op het bezwaar tegen de aanslag rioolheffing eigenaar bedrijfsgedeelte achter woning. Door zowel eiser als verweerder is ingestemd met een finale afdoening van de zaak door de rechtbank. Om die reden zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de aanslag rioolheffing eigenaar bedrijfsgedeelte achter woning te vernietigen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. [1]
4. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. In de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder al de proceskosten in de bezwaarfase vergoed. De bijstand door een gemachtigde in beroep levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 534,-) bij een wegingsfactor 0,5. Een wegingsfactor van 0,5 is toegepast, omdat geen inhoudelijke beoordeling van het geschil heeft plaatsgevonden, maar volstaan kon worden met de constatering dat verweerder niet volledig op het bezwaar heeft beslist. Toegekend wordt dus € 534,-. Ook voor het griffierecht geldt dat verweerder dit aan eiser moet vergoeden.
Vergoeding immateriële schadevergoeding
5. Eiser heeft verder verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
6. De rechtbank beoordeelt het verzoek aan de hand van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016. [2] De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is als uitgangspunt 24 maanden, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. Voor de hoogte van de schadevergoeding is het uitgangspunt een tarief van
€ 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
7. In deze zaak komt de rechtbank tegemoet aan het verzoek van eiser om vergoeding van immateriële schade. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift op 5 juli 2019 en deze uitspraak is een periode van twee en een half jaar (naar boven afgerond) verstreken, zodat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met een half jaar. Eiser heeft daarmee recht op een vergoeding van immateriële schade van € 500,-. De bezwaarfase is geëindigd met de uitspraak op bezwaar op 29 juni 2020. De bezwaarfase heeft daarmee nagenoeg 12 maanden geduurd. Dit is langer dan de termijn van zes maanden die geldt voor verweerder. De overschrijding van de redelijke termijn is daarom volledig aan verweerder toe te rekenen. Verweerder moet het bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding dan ook aan eiser betalen.
8. Omdat het beroep gegrond is verklaard en daarvoor een proceskostenvergoeding is toegekend, bestaat er geen grond om voor de toekenning van het verzoek om immateriële schadevergoeding een afzonderlijke proceskostenvergoeding toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar, voor zover daarbij niet is beslist op het bezwaar tegen de aanslag rioolheffing eigenaar bedrijfsgedeelte achter woning;
- vernietigt de aanslag rioolheffing eigenaar bedrijfsgedeelte en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 534,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, sub b, van de Algemene wet bestuursrecht.