ECLI:NL:RBMNE:2021:5370
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking en aanslagen onroerendezaakbelastingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een onroerende zaak en de daarop gebaseerde belastingaanslagen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 30 juni 2019, waarin de waarde van het object was vastgesteld op € 185.000,- per 1 januari 2018. De heffingsambtenaar had in de uitspraak op bezwaar van 29 juni 2020 het bezwaar van eiser gegrond verklaard, maar niet alle aanslagen vernietigd, wat leidde tot het beroep van eiser.
Tijdens de zitting op 13 september 2021 werd vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar onvolledig was, omdat de aanslag rioolheffing niet was vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en dat de bestreden uitspraak op bezwaar moest worden vernietigd voor zover deze niet op het bezwaar tegen de rioolheffing had beslist. De rechtbank heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien door de aanslag rioolheffing te vernietigen.
Daarnaast heeft eiser verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van 24 maanden was overschreden en heeft eiser een schadevergoeding van € 500,- toegekend. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 534,- en het griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.