ECLI:NL:RBMNE:2021:5344

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
UTR 20/2912
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van appartementen in Utrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht was verleend voor de bouw van 15 appartementen. De vergunning betreft de activiteiten bouwen, handelen in strijd met het bestemmingsplan en het aanleggen van een uitrit. Omwonenden hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, met zorgen over de effecten op hun bezonning en privacy. In een eerdere tussenuitspraak heeft de rechtbank het college de gelegenheid gegeven om de gevolgen van de afwijking van het bestemmingsplan inzichtelijk te maken. Het college heeft hierop gereageerd met een privacy-advies en een bezonningsstudie. De rechtbank concludeert dat het college voldoende heeft aangetoond dat het bouwplan ruimtelijk aanvaardbaar is en geen onevenredige effecten voor omwonenden oplevert. Het beroep van de eisers is gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven in stand, wat betekent dat de vergunning voor het bouwproject behouden blijft. De rechtbank heeft ook bepaald dat het college de proceskosten en het griffierecht aan de eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2912

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 november 2021 in de zaak tussen

1. [eiser sub 1] ,

2. [eiser sub 2],

3. [eiser sub 3] ,

4. [eiser sub 4] ,

5. [eiser sub 5] ,

6. [eiser sub 6] ,

7. [eiser sub 7] ,

8. [eiseres sub 8] ,

9. [eiser sub 9] ,

10. [eiser sub 10] ,

11. [eiser sub 11] ,

12. [eiseres sub 12] ,

13. [eiser sub 13] ,

14. [eiser sub 14] ,

15. [eiser sub 15] ,

16. [eiser sub 16] ,

17. [eiser sub 17] ,

18. [eiser sub 18] ,

19. [eiser sub 19] ,

20. [eiser sub 20] ,

21. [eiser sub 21] ,

22. [eiser sub 22] ,

23. [eiser sub 23] ,

tezamen eisers, allen uit [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. R.J. Boogers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder,
(gemachtigde: mr. A. Erdogan).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Nobleza B.V., vergunninghouder, te Utrecht, gemachtigde: mr. I. Haverkate.

Inleiding

Met het besluit van 2 juli 2020 heeft verweerder (hierna: het college) aan Nobleza een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, handelen in strijd met het bestemmingsplan en het aanleggen of wijzigen van een uitrit. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 20 mei 2021 tussenuitspraak gedaan in deze zaak. [1] In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het besluit van 2 juli 2020 te herstellen. Het gebrek in de besluitvorming van het college kan worden gerepareerd als het college draagkrachtig motiveert waarom een afwijking van het bestemmingsplan wat betreft de goot- en bouwhoogte in het licht van het belang van een goede kwaliteit van de woon- en leefomgeving voor omwonenden ruimtelijk aanvaardbaar is. Daarbij dient het college inzichtelijk te maken welke feitelijke gevolgen de afwijking van de goothoogte heeft voor de bezonning en privacy van omwonenden, ook bij een afstand van ten minste 20 meter tussen het bouwplan en de dichtstbijzijnde woning.
Op 9 juli 2021 heeft het college een advies overgelegd van Buro SRO over de invloed van het bouwplan op de privacy van omwonenden, een reactie van de stedenbouwkundige van de gemeente (hierna: de stedenbouwkundige) en een brief van het college aan vergunninghouder over (onder meer) het ingediende advies (het privacy-advies). Op 23 juli 2021 heeft het college een bezonningsstudie van Buro SRO nagezonden (de bezonningsstudie).
Op 26 juli 2021 heeft de rechtbank eisers en vergunninghouder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken schriftelijk te reageren op de nadere motivering van het college. Eisers hebben op 26 augustus 2021 gereageerd. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers een tegenrapport ingediend van BRO over de door het college ingediende rapporten. Vergunninghouder heeft binnen de gestelde termijn niet schriftelijk gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 6 september 2021 gesloten.
Na sluiting van het onderzoek heeft vergunninghouder op 7 september 2021 een nadere reactie ingediend van Buro SRO op het door eisers ingediende tegenrapport van BRO. De na sluiting van het onderzoek door vergunninghouder toegezonden stukken geven geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. Dit betekent dat de rechtbank de reactie van vergunninghouder van 7 september 2021 en de daarbij behorende bijlagen niet bij de beoordeling van deze zaak zal betrekken.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 20 mei 2021. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak: dat kan alleen in uitzonderlijke gevallen. Daarvan is hier geen sprake.
Procedure na tussenuitspraak
2. Eisers voeren aan dat de bezonningsstudie die het college op 23 juli 2021 heeft ingediend, niet bij de beoordeling van deze zaak mag worden betrokken. De in de tussenuitspraak gestelde termijn voor het college om het gebrek in zijn besluitvorming te herstellen verliep op 9 juli 2021. Het college heeft daarom nagelaten om de bezonningsstudie tijdig te overleggen. De bezonningsstudie is door het college pas overgelegd naar aanleiding van een brief van eisers van 22 juli 2021. De rechtbank heeft het college naar aanleiding van die brief ten onrechte een langere termijn gegund om het geconstateerde gebrek te herstellen.
3. De rechtbank volgt eisers daarin niet. De e-mail van het college van 9 juli 2021, waarmee hij zijn reactie na de tussenuitspraak aan de rechtbank heeft verzonden, vermeldt vijf bijlagen, waaronder een bijlage over de bezonning. De bezonningsstudie maakt echter, in afwijking van wat in de e-mail staat, geen onderdeel uit van de bijlagen. De rechtbank leidt hieruit af dat het college de bedoeling heeft gehad om de bezonningsstudie met de e-mail van 9 juli 2021 mee te sturen, maar dat sprake is geweest van een kennelijke fout door de bezonningsstudie niet als bijlage bij de e-mail van 9 juli te voegen. Het alsnog toesturen van de bezonningsstudie op 23 juli 2021 kan daarom niet gezien worden als een nadere termijn voor het college om het gebrek in zijn besluitvorming te herstellen. Na het toesturen van de bezonningsstudie hebben eisers en vergunninghouder de volledige termijn van zes weken gekregen om te reageren op de nagezonden bezonningsstudie. Partijen zijn door deze omissie van het college daarom niet benadeeld. Dit betekent dat de rechtbank de bezonningsstudie bij haar beoordeling van deze zaak betrekt.
De herstelpoging van het college
4. Het college stelt zich in zijn brief van 9 juli 2021 op het standpunt dat de effecten van het bouwplan op de bezonning en de privacy van omwonenden acceptabel zijn. Ter onderbouwing wijst het college op het privacy-advies en de bezonningsstudie. Het college heeft ook een advies van de stedenbouwkundige bijgevoegd. Daarin staat dat de het privacy-advies en de bezonningsstudie voldoende inzicht geven in de effecten van het bouwplan op de privacy en de bezonning en dat het bouwplan wat betreft die aspecten als acceptabel wordt beschouwd.
4.1
Voor de bezonningsstudie is gebruik gemaakt van een 3D computermodel waarbij de bestaande situatie, zonder het bouwplan, is vergeleken met de bezonning na realisering van de nieuwbouw. Het verschil in bezonning en schaduwwerking wordt inzichtelijk gemaakt op zes verschillende dagen in het jaar en op vier verschillende tijdstippen per dag. De onderzochte tijdstippen zijn in overeenstemming met de landelijke standaarden en daarnaast is ook de TNO-norm gehanteerd. De conclusie van de bezonningsstudie is dat het realiseren van het bouwplan invloed heeft op de schaduwwerking van de bestaande bebouwing, maar dat dit valt binnen de lichte TNO-norm. Vooral in de maanden november, december en januari is sprake van een toename van schaduwwerking. Omdat het hier gaat om een beperkte periode van het jaar waarin slechts een beperkte toename van schaduw is waar te nemen, is er geen sprake van een onevenredige verslechtering van de bezonning door het realiseren van het bouwplan.
4.2
Het privacy-advies beschrijft dat de invloed van het bouwplan op de privacy van de woningen aan de [straat] , het tuinperceel op de hoek van het [straat] en de [straat] en de woning op de hoek van de [straat] en het [straat] beperkt is. Daarbij wordt betrokken dat het bouwplan wordt gerealiseerd in een stedelijke omgeving. De woningen aan de [straat] liggen op een relatief grote afstand van het bouwplan. Daarbij is er vanuit de woningen aan de [straat] geen zicht op de nieuw te bouwen woningen gelet op de gesloten gevel van het bouwproject aan deze zijde van de straat. Voor het tuinperceel op de hoek van het [straat] en de [straat] geldt dat vanuit het bouwplan niet meer zicht is op de achtertuin dan in de huidige situatie al het geval is vanuit de naastgelegen en tegenoverliggende woning. Voor de woning op de hoek van de [straat] en het [straat] is beoordeeld in welke mate de gevelopeningen van de woning leiden tot een afname van de privacy door het bouwplan. Gelet op de afstand tussen de woning en het bouwplan van 20 meter, de beperkte omvang van de gevelopeningen en de aanwezige bomen is slechts sprake van enige afname van de privacy. Deze afname is niet zodanig dat dit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
De reactie van eisers
5. Eisers zijn het niet eens met het standpunt van het college. Volgens eisers zijn de rapporten die door het college zijn ingebracht niet volledig en zijn de conclusies zeer minimaal onderbouwd. Het college heeft op basis van deze rapporten geen zorgvuldige belangenafweging kunnen maken. De effecten van het overschrijden van de goothoogte zijn niet inzichtelijk, omdat er geen vergelijking is gemaakt tussen de bezonnings- en privacy situatie bij de op grond van het bestemmingsplan toegestane goothoogte van 6 meter en een goothoogte van 9,75 meter, waarin het bouwplan voorziet. Bovendien heeft het college ten onrechte nagelaten om toe te lichten waarom de situaties die zijn beschreven in de rapporten acceptabel zijn. De afweging van het college om tot dit standpunt te komen is niet beschreven. Nu het college geen inzicht heeft gegeven in zijn weging van de verschillende belangen heeft het college het gebrek in zijn besluitvorming niet hersteld.
5.1
Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers een tegenrapport ingebracht van 6 augustus 2021 van BRO. Het rapport van BRO stelt voorop dat de gehanteerde uitgangspunten in de rapporten van Buro SRO juist zijn, ook wat betreft het hanteren van de TNO-norm en de beoordelingsmomenten. Soortgelijke uitgangspunten worden door BRO gehanteerd. Desondanks volgt uit het rapport van BRO dat de conclusie ten aanzien van de bezonningsstudie niet volledig is. Naast de toegenomen schaduwwerking in november, december en januari treden er in februari en oktober ook (zeer beperkte) effecten op ten aanzien van de bezonning. Bovendien valt uit de conclusie van het rapport niet af te leiden wat de precieze toename aan schaduw is en of dit, gelet op bijvoorbeeld een bepaalde norm of percentage zonuren, acceptabel is. Over het privacy-advies wordt opgemerkt dat voor de woning op de hoek van de [straat] en het [straat] is nagelaten om de mogelijke inkijk in de aanwezige dakramen bij de beoordeling te betrekken. De aanwezige raambekleding en de bomen worden niet geborgd in de omgevingsvergunning. Verder is niet bij de beoordeling betrokken dat de woon- en leefruimten van de toekomstige appartementen zijn gericht op het [straat] . Ook is niet betrokken in welke mate de privacy in de tuinen van omwonenden wordt aangetast.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt in deze einduitspraak of het college met zijn aanvullende motivering het gebrek in zijn besluitvorming heeft hersteld. Bij deze beoordeling stelt de rechtbank voorop dat partijen het eens zijn over de uitgangspunten die zijn gehanteerd in het privacy-advies en de bezonningsstudie die zijn ingebracht door het college. Dit volgt ook uit het door eisers ingebrachte rapport van BRO. Tussen partijen is in geschil of het college met de ingebrachte rapporten en de door hem gegeven toelichting heeft voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak om draagkrachtig te motiveren dat het bouwplan ruimtelijk aanvaardbaar is. De rechtbank vindt dat dat het geval is. Zij legt hierna uit waarom.
6.1
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat het, anders dan eisers menen, voldoende is dat de effecten op privacy en bezonning in de bestaande situatie en bij een goothoogte van 9,75 meter zijn gemeten. De toename van de schaduwwerking en het verlies van privacy zijn immers het grootst als die twee situaties met elkaar worden vergeleken. Een vergelijking van de situatie bij een goothoogte van 6 meter en bij een goothoogte van 9,75 meter voegt op dat punt niets toe.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met de bezonningsstudie inzichtelijk gemaakt welke feitelijke gevolgen het bouwplan heeft voor de bezonning en de schaduwwerking op de woningen en tuinen van omwonenden. Met de bezonningsstudie heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet zal leiden tot een ernstige aantasting van de bezonning voor omwonenden. Daarvoor is het niet nodig dat de toename van de schaduw met preciesheid wordt vastgesteld. Uit de bezonningsstudie blijkt namelijk al dat in de wintermaanden bij een deel van de woningen sprake is van enige toename van schaduw, maar dat is inherent aan het wonen in een stedelijke omgeving. In een stedelijke omgeving moet rekening gehouden worden met ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de leefomgeving. [2] In reactie op de bezonningsstudie stelt de stedenbouwkundige vast dat de bezonning in de nieuwe situatie acceptabel is en dat de effecten niet onevenredig nadelig zijn. De rechtbank kan deze toelichting van de stedenbouwkundige volgen. Met de bezonningsstudie en de reactie van de stedenbouwkundige heeft het college voldoende draagkrachtig gemotiveerd dat het bouwplan ruimtelijk aanvaardbaar is en geen onevenredige effecten oplevert voor omwonenden.
6.3
De rechtbank vindt dat met het privacy-advies de effecten van het bouwplan op de privacy ook voldoende inzichtelijk zijn. Uit het privacy-advies en de reactie van de stedenbouwkundige volgt dat de toekomstige situatie wat betreft de privacy van omwonenden acceptabel is. Gelet op de inhoud van het privacy-advies en de reactie van de stedenbouwkundige heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van omwonenden.
6.4
Uit het privacy-advies volgt weliswaar dat met name de woning op de hoek van de [straat] en het [straat] mogelijk te maken krijgt met enige afname van de privacy, maar voor overige omwonenden geldt dat realisatie van het bouwplan nagenoeg geen effect heeft op hun privacy. Dat de hoekwoning mogelijk wordt geconfronteerd met een verdergaande aantasting van de privacy betekent niet dat ook sprake is van een onaanvaardbare aantasting van de privacy. De omstandigheid dat één woning mogelijk geconfronteerd wordt met een verdergaande aantasting van de privacy als gevolg van het bouwplan maakt niet dat een doorslaggevend belang moet worden toegekend aan de bewoners van de hoekwoning. Daarbij speelt een belangrijke rol dat het gaat om de realisering van een bouwplan in een stedelijke omgeving met woningnood. Naar het oordeel van de rechtbank is het in deze omstandigheden niet onredelijk dat het college een doorslaggevend belang toekent aan het algemeen belang van huisvesting en het belang van vergunninghouder. Met het privacy-advies en de reactie van de stedenbouwkundige heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat door het bouwplan geen onevenredige aantasting van de privacy optreedt.
6.5
Wat eisers daar tegen inbrengen maakt dat niet anders. Volgens eisers is met name de aantasting van de privacy van de woning op de hoek van de [straat] en het [straat] onvoldoende onderzocht, maar als dit al zo zou zijn, leidt dat niet tot een ander oordeel. Ook als zou blijken dat de aspecten die eisers noemen (zoals de inkijk via de dakramen en de omstandigheid dat de aanwezigheid van bomen en raambekleding niet is geborgd) tot een aantasting van de privacy van de bewoners leiden, vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat dit een zodanige aantasting is dat het bouwplan ruimtelijk onaanvaardbaar is. Dat blijkt ook niet uit het door eisers overgelegde rapport van BRO.
6.6
Het standpunt van eisers dat het college ten onrechte heeft nagelaten om de effecten op de privacy en bezonning te beoordelen vanuit de woningen van omwonenden die rechtstreeks zicht hebben op het bouwplan, leidt niet tot een ander oordeel. De zin in de tussenuitspraak waaruit volgt dat het college moet betrekken vanuit welke ruimtes omwonenden rechtstreeks zicht hebben op het nieuwe bouwplan en de balkons geldt als een nadere concretisering van de opdracht aan het college om de ruimtelijke aanvaardbaarheid te motiveren. Met de informatie die het college na de tussenuitspraak in deze procedure heeft ingebracht is naar het oordeel van de rechtbank aan de vereiste motivering voldaan.
6.7
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat het college voldoende inzichtelijk gemotiveerd heeft dat het bouwplan ruimtelijk aanvaardbaar is, gelet op de effecten op bezonning en privacy voor omwonenden. Dit betekent dat het college het gebrek in zijn besluitvorming heeft hersteld.

Conclusie

7. Uit de tussenuitspraak volgt dat het beroep van eisers gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, omdat dit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat het college met de aanvullende motivering het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit betekent dat de vergunning voor het realiseren van het bouwplan in stand blijft.

Griffierecht en proceskosten

8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
10. Eisers hebben ook verzocht om vergoeding van de door hen gemaakte kosten voor het inschakelen van een deskundige. Eisers hebben daartoe een factuur ingebracht van BRO van € 1.754,50 en een factuur van BRO van € 1.210,-.
11. De rechtbank vindt het redelijk dat eisers een deskundige hebben ingeschakeld ter onderbouwing van hun standpunt, maar kent geen vergoeding toe voor de door eisers gemaakte kosten. In de door eisers ingebrachte facturen is geen uurtarief opgenomen. Dit is wel vereist. Dat staat ook beschreven in het formulier proceskosten waarmee eisers deze kosten hebben gedeclareerd. Door het ontbreken van een uurtarief op de facturen is niet vast te stellen of het door de deskundige gehanteerde uurtarief redelijk is. Het verzoek tot vergoeding van de kosten voor het inschakelen van een deskundige wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.870,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, voorzitter, en mr. R.C. Moed en mr. E.C. Matiasen, leden, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(
De voorzitter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.)
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2873.