24.3De conclusie is dat in het bestreden besluit een deugdelijke motivering en een belangenafweging ontbreekt, waarbij het belang van omwonenden op een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving wordt afgewogen tegen het belang van [derde partij] om het bouwplan te realiseren. Het bestreden besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:46 en 3:4 van de Awb. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank gaat in de conclusie van deze uitspraak in op de gevolgen hiervan voor partijen.
25. De rechtbank heeft de taak het geschil zo mogelijk definitief te beslechten. Met het oog daarop zal de rechtbank nu daarom al oordelen over de overige, inhoudelijke beroepsgronden.
Leidt het bouwplan tot een onaanvaardbare toename van de geluidbelasting?
26. Eisers vrezen dat er door de toename van woningen in de wijk geluidoverlast ontstaat. Omgevingsgeluiden en verkeersgeluid zullen volgens eisers worden versterkt door de op te richten bebouwing. De bebouwing zal als een trechter fungeren waardoor het geluid extra wordt weerkaatst en versterkt. Eisers wijzen erop dat in de ruimtelijke onderbouwing alleen is ingegaan op de geluidbelasting ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen, maar dat niet is onderzocht welk effect het bouwplan heeft op de geluidbelasting bij de bestaande woningen.
27. De rechtbank stelt met eisers vast dat in de ruimtelijke onderbouwing alleen onderzoek is gedaan naar de geluidbelasting ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen. Gelet op wat eisers - ook in hun zienswijze - over de geluidbelasting naar voren hebben gebracht, lag het op de weg van het college om ook onderzoek te doen naar het effect van het bouwplan op de geluidbelasting bij de bestaande woningen. Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft [derde partij] een nader stuk ingediend dat ziet op de geluidbelasting bij de bestaande woningen. Het gaat om een e-mail van 8 maart 2021 van een door [derde partij] ingeschakelde geluiddeskundige. In de e-mail is door middel van een berekening uiteengezet wat het akoestisch effect is van de verkeerstoename van het bouwplan op de directe ontsluitingswegen. De conclusie is dat de geluidtoename afgerond minder dan 2 dB is, zodat het bouwplan niet leidt tot een significante geluidtoename ter plaatse van de bestaande woningen. Het college heeft zich tijdens de zitting bij deze onderbouwing aangesloten. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de toelichting en de conclusie in de e-mail van 8 maart 2021. Daarbij betrekt de rechtbank dat eisers hun standpunt dat de geluidbelasting onaanvaardbaar zal toenemen, niet nader hebben onderbouwd. Met de e-mail van de geluiddeskundige is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd toegelicht dat de toename van geluid niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het bouwplan. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het bouwplan in strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking?
28. Eisers voeren aan dat het bouwplan in strijd is met de ladder voor duurzame verstedelijking. Volgens eisers ontbreekt het met name aan een onderbouwing van de kwalitatieve behoefte. De te bouwen woningen zijn relatief klein en vallen qua verkoopprijs in een hoog segment. De woningen zijn daarom alleen betaalbaar voor starters met een hoog inkomen. Eisers wijzen erop dat in [woonplaats] alleen maar woningen in dit segment worden gerealiseerd waardoor het voor de lage- en middeninkomens niet meer mogelijk is om een woning in [woonplaats] te kopen.
29. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het bouwplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft zodat moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit brengt met zich dat het college een beschrijving moet geven van de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan deze nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Tussen partijen is ook niet in geschil dat er in [woonplaats] een kwantitatieve behoefte aan woningen bestaat. De rechtbank moet beantwoorden of het college voldoende heeft gemotiveerd dat met het bouwplan ook in een kwalitatieve behoefte wordt voorzien. Uit de ruimtelijke onderbouwing volgt dat de ontwikkeling bijdraagt aan de binnenstedelijke woningbouwopgave, die is neergelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (Herijking 2016), waarbij met name voor starters een tekort is aan woonruimten. Ook is de ontwikkeling, wat betreft het gemeentelijke beleid, in lijn met de Structuurvisie [woonplaats] 2015-2030 en de Woonvisie Wonen in een sterke stad 2009-2019. Het voornemen is om door nieuwbouw, aanpassing van de bestaande woningvoorraad en een betere verdeling van de woningen over de verschillende groepen de grootste knelpunten op te lossen. Met de ontwikkeling van 15 startersappartementen wordt een bijdrage geleverd aan het verminderen van de druk op de woningmarkt. Hiermee heeft het college voldoende inzichtelijk gemaakt dat de in het plan voorziene startersappartementen ook in kwalitatief opzicht in een actuele regionale behoefte voorzien. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de afwijking van de parkeernormen voldoende gemotiveerd?
30. In de ruimtelijke onderbouwing is op basis van de Nota Stallen en Parkeren van februari 2013 en de Nota Parkeernormen Fiets en Auto van 22 maart 2013 vastgesteld dat er voor dit bouwplan een parkeernorm geldt van acht parkeerplaatsen. In het plangebied is slechts ruimte voor zeven parkeerplaatsen. [derde partij] heeft er daarom in overleg met het college voor gekozen om één parkeerplaats in de openbare ruimte te realiseren.
31. Volgens eisers wordt deze afwijking van de gemeentelijke parkeernormen in de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende gemotiveerd. Het college heeft voorafgaand aan dit besluit ten onrechte geen parkeerdrukmeting in de buurt uitgevoerd en er is niet vastgesteld welke openbare parkeerplaats gebruikt zal worden. Door dit na te laten heeft het college op geen enkele manier inzichtelijk gemaakt welke nadelige effecten de toename aan verkeersgeneratie heeft voor de buurt.
32. De rechtbank volgt eisers daarin niet. De rechtbank stelt vast dat in de ruimtelijke onderbouwing en het bestreden besluit geen aparte motivering is gegeven voor de afwijking van de gemeentelijke parkeernormen. Het college heeft echter op de zitting toegelicht dat het gebruik van de openbare ruimte voor één parkeerplaats acceptabel is geacht omdat er in de openbare ruimte geen parkeerproblemen voorzien zijn. In deze buurt is er geen betaald parkeren en geen hoge parkeerdruk waardoor het aannemelijk is dat het een bezoeker is die zal uitwijken naar het openbaar parkeren. De rechtbank kan deze toelichting van het college op de zitting volgen. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat het college en [derde partij] er op de zitting op hebben gewezen dat op grond van paragraaf 5.2.2 van de Nota Parkeernormen Fiets en Auto pas bij een afwijking die ziet op meer dan tien parkeerplaatsen uit onafhankelijk onderzoek moet blijken dat met de realisatie van het project de parkeerdruk in de directe omgeving op het maatgevende moment in de week onder de 80% blijft. Omdat de afwijking in deze zaak slechts ziet op één parkeerplaats is de op de zitting door het college gegeven motivering naar het oordeel van de rechtbank voldoende om deze afwijking te kunnen dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
33. De rechtbank heeft geoordeeld dat alle eisers ontvankelijk zijn in het door hen ingestelde beroep. De rechtbank heeft verder bepaald dat het MER-beoordelingsbesluit van 1 maart 2021 wordt vernietigd.
34. De rechtbank heeft ook de inhoudelijke beroepsgronden van eisers beoordeeld. De beroepsgrond dat de door het college toegestane afwijking van de goothoogte onvoldoende is gemotiveerd, slaagt. Het geconstateerde motiveringsgebrek kan wel worden hersteld. Dat gebeurt als het college in een nadere onderbouwing inzichtelijk kan motiveren waarom de afwijking van de bouwregels niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college moet daarbij de gevolgen van het bouwplan voor de bezonning en privacy van omwonenden betrekken op de wijze zoals omschreven in rechtsoverwegingen 24.1 en 24.2 van deze tussenuitspraak. Deze nadere onderbouwing kan het college vervolgens in de procedure bij de rechtbank inbrengen.
35. Het is echter aan het college om te beoordelen of hij gebruik wil maken van deze mogelijkheid om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het college moet de rechtbank binnen twee weken laten weten of hij gebruik wil maken van deze gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als het college van deze bevoegdheid gebruik wil maken krijgt hij 6 weken om zijn aanvullende motivering bij de rechtbank in te dienen.
36. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.