voorlopige voorziening:
I. bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding [procesdeelnemer II] te veroordelen tot betaling aan [procesdeelnemer I] van het salaris van € 662,75 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 17 maart 2021 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
primair:
II. het ontslag op staande voet te vernietigen;
III. [procesdeelnemer II] te veroordelen tot betaling van het salaris van [procesdeelnemer I] van € 662,75 bruto per maand vanaf 17 maart 2021 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW);
subsidiair:
IV. [procesdeelnemer II] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding aan [procesdeelnemer I] zoals vermeld onder punt 8.2 van het verzoekschrift van € 7.953,00 bruto, dan wel een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
V. [procesdeelnemer II] te veroordelen om aan [procesdeelnemer I] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging toe te kennen van € 923,38 bruto zoals vermeld onder punt 8.3 van het verzoekschrift;
VI. [procesdeelnemer II] te veroordelen om aan [procesdeelnemer I] het vakantiegeld te betalen van € 319,01 bruto zoals vermeld onder punt 8.4 van het verzoekschrift;
primair en subsidiair:
VII. [procesdeelnemer II] te veroordelen tot betaling aan [procesdeelnemer I] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
VIII. [procesdeelnemer II] te veroordelen in de kosten van deze procedure.