In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 september 2021 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 4 juni 2021, waarin het beroep van de opposant ongegrond werd verklaard. De opposant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, dat op 28 augustus 2021 was genomen. De rechtbank oordeelde dat het college de bezwaarschriften van de opposant terecht als samenhangend had aangemerkt, waardoor er slechts één punt werd toegekend voor de proceskostenvergoeding (PKV). De opposant was van mening dat er sprake was van twee afzonderlijke bezwaarschriften, die elk een punt verdienden, maar de rechtbank was van oordeel dat de behandeling van de bezwaarschriften als samenhangend correct was. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat het mogelijk maakt om zonder zitting te oordelen als er geen twijfel is over de uitkomst. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de eerdere uitspraak te herzien en verklaarde het verzet ongegrond.