19. De rechtbank overweegt hierover dat de beslissing om over persoonlijke beleidsopvattingen al dan niet informatie te verstrekken in niet tot personen herleidbare vorm, een bevoegdheid is waarbij het bestuursorgaan beslisruimte heeft en dat dit een afweging van belangen vergt. Verweerder heeft geen aanleiding gezien hiertoe over te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid tot deze beslissing kunnen komen. Er is geen sprake van een belangrijk maatschappelijk en gevoelig incident, zoals in de door eiseres aangehaalde uitspraak van de ABRvS van 24 februari 2021. In die zaak ging het om documenten die betrekking hadden op de vuurwerkramp in Enschede, een incident dat tot veel maatschappelijke onrust heeft geleid, met grote gevoelens van onveiligheid in de samenleving en waarbij bij veel mensen de behoefte bestond hierover meer informatie te krijgen. De ABRvS was in die zaak van oordeel dat juist bij een dergelijke bestuurlijke aangelegenheid, aanleiding kan bestaan voor toepassing van het tweede lid. Daarbij speelde ook een belangrijke rol dat de documenten ten tijde van de beslissing op bezwaar ten minste 14 jaar oud waren. In de onderhavige zaak gaat het om documenten over de actuele veiligheidssituatie van Schiphol, waarbij volgens eiseres sprake is van bepaalde risico’s waarover zij het publiek wil informeren. Hoewel dat op zichzelf begrijpelijk is, is de kwestie naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar met de vuurwerkramp en de zaak die door de ABRvS ter zake is beoordeeld.
A
rtikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob
20. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waaruit het onevenredige nadeel bestaat. Algemene argumenten dat partijen in vertrouwen hun standpunten moeten kunnen delen en ideeën moeten kunnen uitwisselen, er geen onvolledig beeld wordt geschapen en partijen in de toekomst mogelijk minder genegen zouden zijn om informatie te delen, is geen deugdelijke motivering. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de ABRvS dat bij intensief contact over overheidsbeleid, het feit dat bepaalde documenten inzicht geven in de inhoud van die contacten nog niet betekent dat betrokkenen door openbaarmaking van deze documenten onevenredig benadeeld worden. Daarvoor dient sprake te zijn van bijkomende omstandigheden, maar verweerder motiveert niet welke dat zijn.
21. In deelbesluit II heeft verweerder documenten 75.4 en 77.0 geweigerd openbaar te maken, omdat naar zijn mening de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob zich daartegen verzet.
22. Voor document 75.4 heeft verweerder ook een beroep gedaan op in Europese verordeningen opgenomen bijzondere openbaarmakingsregelingen. Verweerder heeft echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke informatie onder de Europese verordeningen valt en op welke passages de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob van toepassing is. Hierdoor is het voor de rechtbank niet mogelijk om te oordelen over de al dan niet juiste toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Verweerder moet dit alsnog inzichtelijk maken.
23. Document 77.0 heeft verweerder geweigerd openbaar te maken, omdat de sector deze informatie heeft gedeeld in het vertrouwen dat de informatie vertrouwelijk bleef. Aan de belangen van de sector wordt een zwaarder gewicht toegekend, aldus verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele omstandigheid dat de informatie is gedeeld in het vertrouwen dat deze vertrouwelijk zou blijven onvoldoende om te concluderen dat de openbaarmaking leidt tot onevenredige benadeling. Verweerder moet motiveren waaruit deze benadeling bestaat en waarom die onevenredig is. Omdat verweerder dat niet heeft gedaan, is de weigering tot openbaarmaking van dit document onvoldoende gemotiveerd.
24. In deelbesluit III heeft verweerder 11 documenten (deels) geweigerd openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Voor de meeste van deze documenten (2A1.1, 2A3.4, 2A5.1, 2A7.1, 2A8.1, 2B1.2, 2B3.1 en 10B.4) is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat openbaarmaking leidt tot onevenredige benadeling van de deelnemers aan de bijeenkomsten, waarvan deze documenten de (concept)verslagen zijn. Omdat hierin (veelal) woordelijk is opgenomen wat welke persoon gezegd heeft tijdens deze bijeenkomsten en het van belang is dat deelnemers vrijuit van gedachten kunnen wisselen zonder de vrees dat deze gedachtewisseling in de openbaarheid wordt gebracht, heeft verweerder de openbaarmaking van deze documenten op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob kunnen weigeren.
25. Voor de documenten 2B1.5, 2B.4 en 12B.4.2 is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat openbaarmaking onevenredig benadelend is voor de Staat en de betrokken derden. De inhoud van deze documenten is naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat de rechtbank niet direct inziet waarom de openbaarmaking daarvan de Staat en de betrokken derden onevenredig zou benadelen.