ECLI:NL:RBMNE:2021:5241

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 18/4756-T, 19/2374-T, 19/3460-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking documenten veiligheid vliegverkeer Schiphol op basis van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 30 september 2021, staat de openbaarmaking van documenten met betrekking tot de veiligheid van het vliegverkeer op Schiphol centraal. Eiseres, de vereniging AVROTROS, heeft op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van documenten van 1 januari 2016 tot 15 februari 2018. Verweerder, de minister van Infrastructuur en Waterstaat, heeft in drie deelbesluiten beslist over de openbaarmaking van in totaal 4.164 documenten, waarvan een aanzienlijk aantal is geweigerd. Eiseres heeft in beroep specifiek om een oordeel van de rechtbank gevraagd over 70 documenten.

De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde documenten, die zijn opgesteld door derden, niet openbaar gemaakt kunnen worden. De rechtbank wijst erop dat het interne karakter van documenten kan vervallen wanneer externe partijen met eigen belangen betrokken zijn. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder de documenten alsnog moet motiveren of openbaar maken. De rechtbank doet een tussenuitspraak omdat de bestreden besluiten gebreken vertonen en geeft verweerder de gelegenheid om deze te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij de toepassing van de Wob, vooral in gevallen waar het gaat om informatie die van belang is voor de publieke veiligheid en transparantie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 18/4756, UTR 19/2374 en UTR 19/3460
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 30 september 2021 in de zaken tussen

de vereniging AVROTROS, te Hilversum, eiseres

(gemachtigden: mr. H.A.J.M. van Kaam en mr. J.M.A. van Lith),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigden: mr. E. Koornwinder en ir. S. Oudakker).

Als derde-partijen nemen aan het geding deel: Royal Schiphol Group, te Schiphol, (gemachtigde: G. Elst) en het bestuur van de Luchtverkeersleiding Nederland, te Schiphol (gemachtigde: mr. M.T. Vesseur).

Procesverloop

In het besluit van 26 juni 2018 (primair besluit I) heeft verweerder gedeeltelijk besloten op het verzoek van eiseres om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
In het besluit van 5 november 2018 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer UTR 18/4756.
In het besluit van 3 december 2018 (primair besluit II) heeft verweerder voor een ander deel besloten op het verzoek van eiseres om openbaarmaking van documenten op grond van de Wob.
In het besluit van 7 mei 2019 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer UTR 19/2374.
In het besluit van 19 maart 2019 (primair besluit III) heeft verweerder besloten op het laatste deel van het verzoek van eiseres om openbaarmaking van documenten op grond van de Wob.
In het besluit van 23 juli 2019 (bestreden besluit III) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit III ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit III beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer UTR 19/3460.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] , bijgestaan door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens was aanwezig [C] , adjunct hoofdredacteur bij eiseres. Derde-partijen zijn niet verschenen.
Na sluiting van het onderzoek heeft eiseres de rechtbank bij brief van 21 juni 2021 nog stukken toegestuurd. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien voor heropening van het onderzoek.

Overwegingen

Op 15 februari 2018 heeft eiseres een Wob-verzoek ingediend bij verweerder. Eiseres heeft verzocht om openbaarmaking van alle documenten met betrekking tot de veiligheid van het vliegverkeer op Schiphol van 1 januari 2016 tot 15 februari 2018. Tussen eiseres en verweerder hebben gesprekken plaatsgevonden om tot een nadere precisering van het Wob-verzoek te komen. Eiseres heeft haar verzoek naar aanleiding daarvan beperkt tot de periode van 1 januari 2017 tot 15 februari 2018.
Verweerder heeft in drie delen op het Wob-verzoek beslist. In het eerste deelbesluit heeft verweerder beslist over de documenten uit de periode van 1 januari 2017 tot en met 15 februari 2018 die ter besluitvorming aan de betrokken bewindspersonen zijn voorgelegd en enkele documenten die betrekking hebben op de integrale veiligheidsanalyse uitgevoerd door het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (LNR).
In het tweede deelbesluit heeft verweerder beslist over e-mailberichten met bijlagen uit de periode 14 september 2017 tot en met 15 februari 2018.
In het derde deelbesluit heeft verweerder beslist over e-mailberichten met bijlagen uit de periode 1 januari 2017 tot en met 13 september 2017.
Artikel 10 van het EVRM
3. Eiseres heeft een beroep gedaan op artikel 10 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij heeft aangevoerd dat verweerder bij de beoordeling van het Wob-verzoek onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat het verzoek afkomstig is van een journalistiek medium en dat het gaat om een maatschappelijk belangrijk onderwerp. Verder heeft verweerder ten onrechte geen belangenafweging gemaakt, zoals artikel 10 van het EVRM volgens het EHRM voorschrijft.
4. De rechtbank stelt voorop dat eiseres als journalistiek medium aan artikel 10, eerste lid, van het EVRM een recht op inlichtingen van de overheid kan ontlenen. In het algemeen mag er vanuit worden gegaan dat de wetgever bij het formuleren van de weigeringsgronden in de artikelen 10 en 11 van de Wob heeft voorzien in beperkingen die noodzakelijk zijn in een democratische samenleving met het oog op de in artikel 10, tweede lid, van het EVRM genoemde belangen. De weigeringsgronden van de Wob strekken ter bescherming van een of meer van deze belangen. Het ligt op de weg van een verzoeker om aan te geven dat en waarom in zijn concrete situatie aan dit uitgangspunt niet kan worden vastgehouden. Hij moet dan zeer bijzondere omstandigheden stellen en aannemelijk maken waarom hij, ondanks toepassing van de Wob, in de uitoefening van het specifieke recht om op grond van artikel 10, eerste lid, van het EVRM inlichtingen te ontvangen, wordt belemmerd zonder dat dit op grond van artikel 10, tweede lid, van het EVRM is gerechtvaardigd. Het enkele feit dat het maatschappelijk belang bij openbaarmaking groot is, is onvoldoende om zeer bijzondere omstandigheden aanwezig te achten [1] .
5. Vorenstaande is vaste rechtspraak van de ABRvS. De rechtbank past deze rechtspraak ook bij de beoordeling van deze beroepen toe en ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze rechtspraak niet past binnen de door het EHRM geschetste kaders in haar jurisprudentie. Eiseres heeft in onvoldoende mate bijzondere omstandigheden aannemelijk gemaakt. Dat de uitbreiding van Schiphol maatschappelijk een heikel onderwerp is, dat er een kritisch rapport ligt van de OVV en dat er volgens eiseres concrete aanwijzingen zijn dat de overheid en de betrokken sectorpartijen de aanbevelingen van de OVV terzijde zouden hebben geschoven, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. Zulke omstandigheden kunnen ook in andere (maatschappelijk actuele) zaken spelen en maken de kwestie daarom op zichzelf niet ‘bijzonder’. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zij in deze zaak kan volstaan met te beoordelen of verweerder de weigeringsgronden van artikelen 10 en 11 van de Wob juist heeft toegepast en zal dat hierna doen.
Omvang van het geding
6. Verweerder heeft een aantal documenten (gedeeltelijk) openbaar gemaakt, in totaal 323. Van 4.164 documenten heeft verweerder de openbaarmaking geweigerd. In beroep heeft eiseres aangegeven ten aanzien van 70 documenten een uitdrukkelijk oordeel van de rechtbank te wensen over de vraag of verweerder terecht de weigeringsgronden van de Wob heeft toegepast. De rechtbank zal haar oordeel dan ook tot deze documenten beperken.
7. De rechtbank stelt verder vast dat de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob (bescherming persoonlijke levenssfeer) in beroep niet in geschil is. De rechtbank zal hierop dan ook niet ingaan.
Artikel 8:29 van de Awb
8. Met toepassing van artikel 8:29 van de Awb heeft de rechtbank kennis genomen van de documenten. Eiseres heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Artikel 59, vijfde lid, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid (Rijkswet OVV)
9. Verweerder heeft de openbaarmaking van een aantal documenten geweigerd op grond van artikel 59, vijfde lid, van de Rijkswet OVV. Eiseres heeft aangevoerd dat een beroep op dit artikel alleen kan slagen als het gaat om informatie die door de raad ten behoeve van het onderzoek is verzameld. Eiseres betwijfelt of dit voor alle documenten het geval is.
10. Na kennisneming van de documenten die verweerder op deze grond heeft geweigerd (documenten 1, 2, 3, 3.1, 3.2, 3.3, 3.4 en 3.5 bij deelbesluit I en 9B.2.1, 9B.2.2, 9B.6, 9B.7, 9B.10, 9B.11, 9B.11.1 bij deelbesluit III) concludeert de rechtbank dat dit voor alle documenten het geval is, behalve voor document 1 bij deelbesluit I (Beslisnota) en document 9B.7 bij deelbesluit III (concepten/input ter voorbereiding reactie I&M op conceptrapport OVV). Deze documenten betreffen geen concepten van het rapport, informatie die ten behoeve van een onderzoek door de raad is verzameld, of informatie die de raad ingevolge het bij of krachtens de Rijkswet OVV bepaalde, gedurende het onderzoek aan anderen heeft verstrekt. Verweerder heeft aan de weigering tot openbaarmaking van deze documenten dus niet artikel 59, vijfde lid, van de Rijkswet OVV ten grondslag kunnen leggen. Verweerder moet deze documenten daarom alsnog openbaar maken, dan wel motiveren of en waarom een andere weigeringsgrond zich tegen openbaarmaking verzet.
Artikel 11, eerste lid, van de Wob
11. Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is geweest van structureel overleg met verschillende partijen (KLM, Schiphol, LVNL en VNV), die niet tot de kring van de overheid behoren. Daarmee is het interne karakter aan het beraad komen te ontvallen. Het gaat ook om derde-partijen met een eigen belang. Bij documenten die de reacties, input en adviezen vanuit de sectorpartijen betreffen gaat een beroep op artikel 11, eerste lid, van de Wob daarom niet op.
12. Het interne karakter van een document wordt bepaald door het oogmerk waarmee dit is opgesteld. Degene die het document heeft opgesteld moet de bedoeling hebben gehad dat dit zou dienen voor hemzelf of voor het gebruik door anderen binnen de overheid. Ook documenten die afkomstig zijn van externe derden, kunnen worden aangemerkt als documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad indien de documenten met dat oogmerk zijn opgesteld. Het interne karakter van het beraad komt evenwel te vervallen wanneer daaraan het karakter van advisering of gestructureerd overleg moet worden toegekend. Het is verder sinds enige jaren vaste rechtspraak van de ABRvS [2] dat aan een beraad het interne karakter ontvalt indien daarbij een externe derde is betrokken die een eigen belang behartigt dat als zodanig bij het beraad een rol speelt. Documenten van externe derden, zoals bedoeld in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11 van de Wob, die zijn opgesteld met het oog op intern beraad, kunnen slechts onder intern beraad vallen in het geval dat de externe derde geen ander belang heeft dan het bestuursorgaan vanuit de eigen ervaring en deskundigheid een opvatting te geven over een bestuurlijke aangelegenheid.
Documenten over strategisch en coördinatie-overleg
13. De rechtbank stelt vast dat verweerder in deelbesluit III over de documenten die gaan over de strategische en coördinatie-overleggen, heeft overwogen dat aan deze overleggen KLM en Schiphol deelnamen, partijen met een eigen belang dat als zodanig een rol speelt of kan spelen bij het beraad. Dit leidt er volgens verweerder toe dat geen sprake kan zijn van intern beraad in de zin van artikel 11, eerste lid, van de Wob. Naar het oordeel van de rechtbank valt dan niet in te zien dat deze documenten bij deelbesluit II (documenten 39.10, 39.12, 43.4, 43.5 en 50) wel zijn gekwalificeerd als opgesteld ten behoeve van intern beraad en met toepassing van artikel 11, eerste lid, van de Wob zijn geweigerd. In de beide besluiten, noch in de documenten zelf, heeft de rechtbank een verklaring gevonden voor dit verschil en ook op zitting heeft verweerder dit niet goed uit kunnen leggen. Verweerder moet daarom alsnog motiveren waarom voor de genoemde documenten bij deelbesluit II iets anders geldt dan voor de documenten bij deelbesluit III die betrekking hebben op de strategische en coördinatie-overleggen. Als verweerder deze motivering niet kan geven moet hij de documenten alsnog openbaar maken dan wel motiveren welke (andere) weigeringsgrond zich tegen openbaarmaking verzet.
Documenten afkomstig van derden
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich ook ten aanzien van een aantal documenten die afkomstig zijn van derden op het standpunt heeft gesteld dat deze zijn opgesteld om hem te adviseren en dat eigen belangen van deze derden daarbij geen rol hebben gespeeld. Documenten waarbij dat wel het geval was zijn geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, aldus verweerder.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is het maken van het onderscheid in betrokkenheid van eigen belangen van de derde, zoals verweerder heeft gedaan, wel mogelijk, maar voor een aantal documenten is de rechtbank van oordeel dat niet op het eerste gezicht duidelijk is dat het eigen belang van de derde géén rol heeft gespeeld. Of de derde zich daadwerkelijk door dat andere belang heeft laten leiden, is niet aan de rechtbank om te beoordelen. Het gaat dan om documenten 19.2, 20, 41.5, 96.3, 96.4, 114.2 en 114.3 bij deelbesluit II. Deze documenten zijn opgesteld door sectorpartijen (Schiphol, KLM en LVNL), waarbij deze partijen commentaar geven op concept-rapporten dan wel andere tekstvoorstellen. Dat alle partijen inclusief verweerder, zoals verweerder betoogt, hetzelfde belang hebben - namelijk de veiligheid van het vliegverkeer op Schiphol - kan zo zijn, maar niet uit te sluiten valt dat bij de sectorpartijen bij het opstellen en becommentariëren van deze stukken ook andere, eigen (al dan niet commerciële) belangen een rol hebben gespeeld. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat bij de documenten 96.3 en 114.3 onvoldoende duidelijk is wie en in welke hoedanigheid de voorgestelde tekstwijzigingen precies heeft gedaan. Vorenstaande geldt ook voor document 136 (onderdeel: Ontwikkeling Analysebureau Luchtvaartvoorvallen). Uit het document blijkt niet door wie het is opgesteld en of de opsteller een eigen belang had bij het opstellen ervan. Ten aanzien van de acht genoemde documenten heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dus onvoldoende gemotiveerd waarom zij op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob zouden moeten worden geweigerd.
Documenten met niet-verweven feiten
16. Voor een paar documenten heeft de rechtbank geconstateerd dat deze ten onrechte integraal zijn geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob. In deze documenten staan feiten die niet zodanig zijn verweven met de persoonlijke beleidsopvattingen dat ze daarvan niet zijn te scheiden. De rechtbank heeft het over de documenten 30 en 136 (onderdeel: factsheet veiligheid Schiphol BOE) bij deelbesluit II en 3A.2.1.1 bij deelbesluit III. Deze documenten zijn naar het oordeel van de rechtbank opgesteld ten behoeve van intern beraad, maar staan vol feiten die eenvoudig te scheiden zijn van de persoonlijke beleidsopvattingen.
Artikel 11, eerste lid, van de Wob terecht toegepast
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich wat betreft de hierna te noemen documenten (of passages in deze documenten) terecht op het standpunt gesteld dat ze zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Voor zover deze documenten of passages feiten bevatten zijn deze naar het oordeel van de rechtbank zodanig verweven met de persoonlijke beleidsopvattingen dat het niet mogelijk is ze daarvan te scheiden. Dit gaat over de documenten bij deelbesluit I: 9, 10 en 24; bij deelbesluit II: 19, 19.3, 19.4, 31, 34.5, 39.8, 51.3, 58, 62, 66, 67, 68, 119, 120, 135, 136 Q&A’s en redeneerlijnen, 137; bij deelbesluit III: 9B3, 12C10.1, 13.1.1, 13.4.1, 13.5.1 en 13.8.
Vorenstaande geldt ook voor document 96.6 van deelbesluit II. Verweerder heeft de openbaarmaking daarvan terecht geweigerd met toepassing van artikel 11, eerste lid, van de Wob en niet met toepassing van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob, zoals eiseres veronderstelt.
Artikel 11, tweede lid, van de Wob
18. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten te motiveren waarom geen toepassing is gegeven aan artikel 11, tweede lid, van de Wob. Op grond van dit artikellid kan verweerder documenten/informatie alsnog in niet tot personen herleidbare vorm openbaar maken. Eiseres verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 24 februari 2021 [3] .
19. De rechtbank overweegt hierover dat de beslissing om over persoonlijke beleidsopvattingen al dan niet informatie te verstrekken in niet tot personen herleidbare vorm, een bevoegdheid is waarbij het bestuursorgaan beslisruimte heeft en dat dit een afweging van belangen vergt. Verweerder heeft geen aanleiding gezien hiertoe over te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid tot deze beslissing kunnen komen. Er is geen sprake van een belangrijk maatschappelijk en gevoelig incident, zoals in de door eiseres aangehaalde uitspraak van de ABRvS van 24 februari 2021. In die zaak ging het om documenten die betrekking hadden op de vuurwerkramp in Enschede, een incident dat tot veel maatschappelijke onrust heeft geleid, met grote gevoelens van onveiligheid in de samenleving en waarbij bij veel mensen de behoefte bestond hierover meer informatie te krijgen. De ABRvS was in die zaak van oordeel dat juist bij een dergelijke bestuurlijke aangelegenheid, aanleiding kan bestaan voor toepassing van het tweede lid. Daarbij speelde ook een belangrijke rol dat de documenten ten tijde van de beslissing op bezwaar ten minste 14 jaar oud waren. In de onderhavige zaak gaat het om documenten over de actuele veiligheidssituatie van Schiphol, waarbij volgens eiseres sprake is van bepaalde risico’s waarover zij het publiek wil informeren. Hoewel dat op zichzelf begrijpelijk is, is de kwestie naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar met de vuurwerkramp en de zaak die door de ABRvS ter zake is beoordeeld.
A
rtikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob
20. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waaruit het onevenredige nadeel bestaat. Algemene argumenten dat partijen in vertrouwen hun standpunten moeten kunnen delen en ideeën moeten kunnen uitwisselen, er geen onvolledig beeld wordt geschapen en partijen in de toekomst mogelijk minder genegen zouden zijn om informatie te delen, is geen deugdelijke motivering. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de ABRvS dat bij intensief contact over overheidsbeleid, het feit dat bepaalde documenten inzicht geven in de inhoud van die contacten nog niet betekent dat betrokkenen door openbaarmaking van deze documenten onevenredig benadeeld worden. Daarvoor dient sprake te zijn van bijkomende omstandigheden, maar verweerder motiveert niet welke dat zijn.
21. In deelbesluit II heeft verweerder documenten 75.4 en 77.0 geweigerd openbaar te maken, omdat naar zijn mening de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob zich daartegen verzet.
22. Voor document 75.4 heeft verweerder ook een beroep gedaan op in Europese verordeningen opgenomen bijzondere openbaarmakingsregelingen. Verweerder heeft echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke informatie onder de Europese verordeningen valt en op welke passages de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob van toepassing is. Hierdoor is het voor de rechtbank niet mogelijk om te oordelen over de al dan niet juiste toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Verweerder moet dit alsnog inzichtelijk maken.
23. Document 77.0 heeft verweerder geweigerd openbaar te maken, omdat de sector deze informatie heeft gedeeld in het vertrouwen dat de informatie vertrouwelijk bleef. Aan de belangen van de sector wordt een zwaarder gewicht toegekend, aldus verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele omstandigheid dat de informatie is gedeeld in het vertrouwen dat deze vertrouwelijk zou blijven onvoldoende om te concluderen dat de openbaarmaking leidt tot onevenredige benadeling. Verweerder moet motiveren waaruit deze benadeling bestaat en waarom die onevenredig is. Omdat verweerder dat niet heeft gedaan, is de weigering tot openbaarmaking van dit document onvoldoende gemotiveerd.
24. In deelbesluit III heeft verweerder 11 documenten (deels) geweigerd openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Voor de meeste van deze documenten (2A1.1, 2A3.4, 2A5.1, 2A7.1, 2A8.1, 2B1.2, 2B3.1 en 10B.4) is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat openbaarmaking leidt tot onevenredige benadeling van de deelnemers aan de bijeenkomsten, waarvan deze documenten de (concept)verslagen zijn. Omdat hierin (veelal) woordelijk is opgenomen wat welke persoon gezegd heeft tijdens deze bijeenkomsten en het van belang is dat deelnemers vrijuit van gedachten kunnen wisselen zonder de vrees dat deze gedachtewisseling in de openbaarheid wordt gebracht, heeft verweerder de openbaarmaking van deze documenten op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob kunnen weigeren.
25. Voor de documenten 2B1.5, 2B.4 en 12B.4.2 is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat openbaarmaking onevenredig benadelend is voor de Staat en de betrokken derden. De inhoud van deze documenten is naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat de rechtbank niet direct inziet waarom de openbaarmaking daarvan de Staat en de betrokken derden onevenredig zou benadelen.

Conclusie

26. Zoals hiervoor is overwogen is het bestreden besluit op onderdelen onvoldoende gemotiveerd (rechtsoverwegingen 10, 13, 15, 16, 22, 23 en 25). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
27. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
28. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzitter, en mr. B. Fijnheer en mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2988
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1298 en 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3459