ECLI:NL:RBMNE:2021:522
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een woning en de correctie van onderhoudsreserves van een VvE
In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een flatwoning in [plaats], beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente]. De waarde was vastgesteld op € 191.000,-- voor het belastingjaar 2019, met als waardepeildatum 1 januari 2018. Eiser was van mening dat deze waarde te hoog was en stelde een lagere waarde van € 148.000,-- voor. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 februari 2021, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, H. van Zelst, en de verweerder door zijn gemachtigde B. Schras, vergezeld door een taxateur.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast voor de vaststelling van de WOZ-waarde bij de verweerder ligt. De verweerder had een taxatiematrix ingediend waarin de waarde was berekend aan de hand van vergelijkingsobjecten. Eiser voerde aan dat de verweerder de verkoopcijfers van deze vergelijkingsobjecten niet had gecorrigeerd voor het deel dat was betaald voor de onderhoudsreserve van de Vereniging van Eigenaren (VvE). De rechtbank volgde eiser in dit betoog en oordeelde dat het deel van de verkoopprijs dat voor de onderhoudsreserve is betaald, niet mag worden betrokken bij de berekening van de WOZ-waarde.
De rechtbank concludeerde dat de verweerder de vastgestelde waarde niet aannemelijk had gemaakt, omdat de taxatiematrix niet correct was. De rechtbank stelde de waarde van de woning in goede justitie vast op € 185.000,-- en verlaagde de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig. Tevens veroordeelde de rechtbank de verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.598,-- en bepaalde dat het door eiser betaalde griffierecht van € 48,-- aan hem vergoed moest worden. De uitspraak werd gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.