ECLI:NL:RBMNE:2021:520
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een woning en de correctie van onderhoudsreserves in de taxatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van een bovenwoning in [plaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde waarde van € 210.000,-- voor het belastingjaar 2019, die was gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet Woz). Eiser stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld en heeft bezwaar gemaakt, wat door de gemeente ongegrond werd verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld en een taxatierapport overgelegd.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting, waarbij eiser niet zelf aanwezig was, maar wel zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de gedateerde voorzieningen van de woning, zoals de badkamer en keuken, die meer dan dertig jaar oud zijn. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de heffingsambtenaar ten onrechte het deel van de verkoopprijs dat bestemd was voor de onderhoudsreserve van de Vereniging van Eigenaren (VvE) niet had gecorrigeerd in de taxatie. Dit is in strijd met eerdere rechtspraak van de Hoge Raad en het Gerechtshof.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde niet aannemelijk heeft gemaakt en heeft de waarde van de woning in goede justitie vastgesteld op € 205.000,--. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig verlaagd. Tevens is de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiser en moet het griffierecht worden vergoed.