ECLI:NL:RBMNE:2021:519
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een appartement en de correctie van onderhoudsreserves
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 1 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een appartement. Eiser, eigenaar van een woning in [plaats], had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 174.000,-- voor het belastingjaar 2019, die door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] was vastgesteld. Eiser vond deze waarde te hoog en stelde een lagere waarde van € 151.000,-- voor. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting, waarbij eiser niet zelf aanwezig was, maar wel zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een taxateur.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde te hoog had vastgesteld, omdat hij geen rekening had gehouden met het deel van de verkoopprijs dat was bestemd voor de onderhoudsreserve van de Vereniging van Eigenaren (VvE). De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak van de Hoge Raad en het Gerechtshof, waarin was bepaald dat dit deel van de verkoopprijs niet mag worden betrokken bij de berekening van de WOZ-waarde. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde niet aannemelijk had gemaakt en dat de door eiser voorgestane waarde ook niet kon worden aangenomen. Uiteindelijk stelde de rechtbank de waarde van de woning vast op € 165.000,-- en verlaagde de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak op bezwaar, en veroordeelde de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.598,--. Tevens werd bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 48,-- aan hem werd vergoed. Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.