ECLI:NL:RBMNE:2021:5161
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aanslag zuiveringsheffing bedrijven en immateriële schadevergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de aanslag zuiveringsheffing bedrijven die aan eiser is opgelegd. Eiser, eigenaar van een appartement dat hij verhuurt aan twee studenten, betwistte de aanslag van € 192,24 voor het jaar 2017. De heffingsambtenaar stelde dat het pand niet als woonruimte kan worden aangemerkt, omdat de studenten de kamers apart huren en er geen sprake is van een gezin of een met een gezin gelijk te stellen leefeenheid. De rechtbank oordeelde dat de aanslag terecht was opgelegd, omdat de studenten niet samen een huishouden vormen dat de voor een gezin kenmerkende eigenschappen heeft. De rechtbank concludeerde dat de verhuur aan de studenten niet voldoet aan de definitie van woonruimte volgens de Waterschapswet en de Verordening zuiveringsheffing.
Daarnaast heeft eiser verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behandeling van de zaak langer dan twee jaar heeft geduurd, wat in strijd is met artikel 6 van het EVRM. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 500,- aan immateriële schadevergoeding en € 748,- aan proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.