4.3Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten. Voor het onder 1 ten laste gelegde acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig. Van dat feit zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
De rechtbank zal hierna uiteenzetten hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Vrijspraak feit 1, poging afpersing
Niet vastgesteld kan worden dat verdachte met geweld heeft geprobeerd [slachtoffer] te dwingen haar telefoon af te geven. Dat betekent dat geen sprake is van een poging tot afpersing.
Bewezenverklaring feiten 2 en 3 primair: diefstal met geweld, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg en zware mishandeling
De rechtbank stelt de redengevende feiten en omstandigheden vast op basis van de volgende wettige bewijsmiddelen:
[slachtoffer] heeft als aangeefster – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 24 maart 2021 zag ik dat [verdachte] uit de berging van mijn flatgebouw aan de [straat] te [woonplaats] kwam. Ik merkte dat [verdachte] mij hard vastpakte. Hij trok mij hard de berging in. [verdachte] duwde erg hard zijn hand op mijn mond.Hierop duwde [verdachte] mij op de grond. Hierop schreeuwde [verdachte] tegen mij dat hij mijn telefoon wilde hebben. [verdachte] ging boven op mijn bovenbenen zitten. Hij sloeg mij meermaals in mijn zij en tastte met zijn hand al mijn zakken van mijn kleding af op zoek naar mijn telefoon. Hierna duwde hij zo hard zijn hand op mijn mond en neus dat ik geen adem meer kreeg. Ik probeerde in zijn hand te bijten. Hierop duwde hij zijn vingers gebogen zo hard en diep in mijn mond, dat ik wederom bijna geen adem meer kreeg. Hierop voelde ik dat hij met zijn vingers mijn onderkaak vastpakte. Vervolgens zag ik dat de buurvrouw naar beneden was gekomen. Hierop trok [verdachte] zijn hand hard terug en trok opzettelijk aan mijn onderkaak. Ik voelde een enorme pijnscheut en voelde dat mijn tand uit mijn mond werd getrokken. Hierop zag ik dat [verdachte] hard wegrende.Op foto’s die als bijlagen bij de aangifte zijn gevoegd, is te zien dat aangeefster een ondertand misten dat zij bloeduitstortingen heeft in haar gezicht.
In een aanvullende verklaring heeft aangeefster [slachtoffer] – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik ben op 24 maart 2021 onderzocht door een kaakchirurg. Er is een tand door [verdachte] uitgetrokken, de tand ernaast zit dusdanig los dat het niet meer vastgezet kan worden. Op 27 maart 2021 ben ik nog ter controle naar de tandarts geweest omdat het plaatje los zat.Op het moment dat hij mijn mond weer stevig dicht drukte, zag ik een mogelijkheid om in zijn hand te bijten. Direct daarna deed [verdachte] 4 vingers in mijn mond. Ik voelde dat hij met al zijn gewicht aan mijn onderkaak trok.
[getuige] heeft als getuige bij de politie – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 24 april 2021 was ik in mijn woning aan de [straat] te [woonplaats] . Ik hoorde een vrouw om hulp roepen. Ik ging naar beneden en kwam in de portiek. Ik zag mijn buurvrouw in de berging op de grond zitten. Ik zag dat een man zijn hand in de mond van mijn buurvrouw had. Ik zag dat de man snel wegging. Ik zag dat de vrouw bloed in haar gezicht had.
[getuige] heeft als getuige bij de rechter-commissaris – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik zag die meneer die mevrouw (mijn buurvrouw) vasthouden. Die man had haar vast met één hand, met een paar gekromde vingers, geklemd achter haar ondertanden voor in haar mond.Hij trok aan haar tanden.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 24 maart 2021 kregen we de opdracht te gaan naar de [adres] te [woonplaats] . Ik, Walpen, zag een vrouw in de portiek staan, [getuige] .Ik nam van haar een getuigenverklaring op. In de getuigenverklaring heb ik abusievelijk een foutieve datum vermeld. Er staat: 24 april 2021. Dat moet zijn: 24 maart 2021.
Verdachte heeft ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 24 maart 2021 zag ik [slachtoffer] in de portiek voor de berging van haar flatgebouw. Ik wilde de telefoon pakken die ik bij haar zag. Zij beet in mijn hand. Ik heb mijn hand teruggetrokken uit haar mond.
In een chatgesprek met verbalisant [verbalisant 3] op 24 maart 2021 heeft verdachte – zakelijk weergegeven – het volgende geschreven:
Zij beet in mijn hand en vingers. Daarop duwde ik haar in de schuur en met mijn andere hand duwde ik tegen haar hoofd en daarop ging haar tand eruit.
Tandarts [tandarts] heeft op vragen over het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
In de mond was zichtbaar dat de twee voorste ondervoortanden (resp 31 en 41) waren vastgespalkt aan de rest van de ondertanden door de kaakchirurg, maar dat de spalk gedeeltelijk was losgekomen. Na het verwijderen van de spalk was er sprake van een mobiliteit van 2 tot 3 bij de onderste voortanden 31 en 41. Dit wil zeggen dat de tanden bijna volledig loszitten, waardoor ze helaas niet meer te behouden zijn en geëxtraheerd moeten worden. Er komt tijdelijk een immediaatprothese op de plekken 31-41. Dit wil zeggen dat er direct een kunstplaatje wordt geplaatst nadat de extractie heeft plaats gevonden. Als de snijtanden stabiel zijn wordt er gekozen voor een brug om het hiaat (gat bij de voortanden) op te vullen. Deze brug zal dan lopen vanaf de linker onderhoektand naar de rechter onderhoektand waarbij gebruik wordt gemaakt van 2 dummy voortanden (31-41).Dit traject kan 3 maanden tot een jaar duren, afhankelijk van het herstel van het tandvlees en de rest van de onder voortanden.
Toebehoren van de telefoon
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft geprobeerd de telefoon weg te nemen, die [slachtoffer] op dat moment onder zich had. Verdachte heeft dat ter terechtzitting bekend. Hij heeft immers verklaard dat hij probeerde te telefoon te pakken die hij bij [slachtoffer] zag.
Voor een bewezenverklaring van diefstal moet daarnaast kunnen worden vastgesteld dat de telefoon die verdachte probeerde weg te nemen, geheel of ten dele aan [slachtoffer] toebehoorde, in ieder geval, aan een ander dan aan verdachte. Volgens de verdediging was dat niet het geval. Verdachte zou de telefoon in december hebben aangeschaft. Ter onderbouwing daarvan heeft hij een print van internetbankieren laten zien, waarop een betaling – zonder duidelijke omschrijving – aan CoolBlue is te zien.. Daarna zou hij de telefoon in de woning van [slachtoffer] hebben laten liggen, om die op enig moment alsnog zelf in gebruik te nemen.
De rechtbank stelt voorop dat het begrip toebehoren in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet kan worden gelijkgesteld met het civielrechtelijk begrippenkader van eigendom. Dat verdachte de telefoon zou hebben aangeschaft, is in dit geval dan ook niet bepalend voor de invulling van het begrip toebehoren. Het feit dat verdachte na de aanschaf van de telefoon in december 2020 niets meer met de telefoon heeft gedaan, vormt daarentegen een aanwijzing dat de telefoon in maart 2021 niet meer aan hem toebehoorde. Daarbij betrekt de rechtbank dat het niet gangbaar is om een dergelijke nieuwe telefoon zolang ongebruikt te laten liggen. Dat [slachtoffer] de telefoon tot haar beschikking had op 24 maart 2021 is dan ook voldoende voor een bewezenverklaring van het geheel of ten dele toebehoren van de telefoon aan haar in strafrechtelijke zin.
Het geweld
Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat de diefstal van de telefoon is vergezeld van geweld.
[slachtoffer] heeft over de verschillende geweldshandelingen een verklaring afgelegd. Een onderdeel van die geweldshandelingen was het trekken aan haar kaak. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer] over alle ten laste gelegde geweldshandelingen geloofwaardig. De verklaring vindt immers op cruciale onderdelen steun in ander bewijsmateriaal.
Dat er sprake was van een geweldssituatie in de berging, wordt in de eerste plaats bevestigd door verdachte zelf. Hij vertelt in een chatgesprek met een verbalisant onder meer over het duwen van [slachtoffer] in de berging. Hij vertelt ook dat [slachtoffer] door zijn handelen haar tand verloor.Ook vindt de verklaring van [slachtoffer] steun in de verklaring van de buurvrouw, getuige [getuige] . Deze getuige heeft in de eerste plaats het geluid waargenomen dat past bij een situatie van geweld. Zij hoorde [slachtoffer] om hulp roepen. Het trekken aan de kaak heeft zij vervolgens zelf waargenomen. Ook zag zij bloed bij [slachtoffer] . De rechtbank heeft geen reden om aan de waarnemingen van deze getuige te twijfelen. Daarbij betrekt zij dat de getuige details noemt, die overeenkomen met details in de verklaring van [slachtoffer] . Zo verklaren beiden dat verdachte zijn vingers gekromd dan wel gebogen in de mond van [slachtoffer] had.
Ten slotte vindt de verklaring van [slachtoffer] steun in de foto’s, waarop het letsel in het gezicht van aangeefster is te zien.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte de geweldshandelingen heeft gepleegd met het oogmerk om de poging van de diefstal van de telefoon gemakkelijk te maken. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte tijdens het verrichten van de geweldshandelingen heeft geschreeuwd dat hij de telefoon wilde hebben. Verdachte heeft dat in zoverre bevestigd dat hij heeft verklaard dat hij tijdens het incident in de berging de telefoon van [slachtoffer] wilde pakken.
Dat aan het trekken aan de kaak van [slachtoffer] een beet van [slachtoffer] vooraf is gegaan, maakt nog niet dat het oogmerk niet mede op die geweldshandeling was gericht. Het bijten in de hand door [slachtoffer] kan ook niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte, waartegen verdachte zichzelf noodzakelijk moest verdedigen. De beet door [slachtoffer] is immers een reactie geweest op het daaraan voorafgaand door verdachte toegepaste geweld, namelijk het brengen van zijn hand in de mond van [slachtoffer] . Dat betekent dat de rechtbank het beroep op noodweer verwerpt.
Het letsel
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat [slachtoffer] ten gevolge van het door verdachte gepleegde geweld letsel heeft opgelopen. Zij heeft één tand verloren en meerdere tanden zijn los komen te zitten. Dit letsel is ontstaan bij het trekken aan de onderkaak van [slachtoffer] .
Aan de orde is de vraag of dit letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Bij de beantwoording van die vraag is de aard van het letsel van belang, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel. Gebitsschade kan niet zonder meer worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Daarvoor is een nadere specifieke vaststelling met betrekking tot de bijzondere noodzaak en de aard van het medische tandheelkundige ingrijpen noodzakelijk.
In dit geval blijkt uit de bewijsmiddelen onder meer dat [slachtoffer] direct na het incident een behandeling heeft moeten ondergaan bij de kaakchirurg om de losgeraakte tanden vast te zetten. Uit het verslag van de Tandartspraktijk Mondzorg Centrum Nederland blijkt dat vervolgens meerdere medische behandelingen noodzakelijk zijn (geweest) voor het herstel van het gebit van [slachtoffer] . Dit traject kan drie maanden tot een jaar duren.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat dit letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Zij komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging van feit 2.
Het trekken aan de kaak is een geweldshandeling die naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van het hiervoor beschreven zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard. Daarbij betrekt de rechtbank dat de kaak zelf weliswaar een sterk onderdeel is van het lichaam, maar dat de tanden die zich in de kaak bevinden niet bestand zijn tegen een dergelijke geweldshandeling. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van het bij [slachtoffer] geconstateerde zwaar lichamelijk letsel. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 3 primair van de tenlastelegging.
Eendaadse samenloop
Zoals hiervoor overwogen, is het intreden van het zwaar lichamelijk letsel niet alleen bewezenverklaard als gevolg van de onder 2 ten laste gelegde diefstal met geweld. Het toebrengen van het zwaar lichamelijk letsel levert ook een bewezenverklaring op van de onder 3 primair ten laste gelegde zware mishandeling. Dat zijn twee afzonderlijke feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde gedragingen van deze twee afzonderlijke feiten in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. Dat geldt in dit geval te meer, nu het bij een poging tot diefstal is gebleven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55, eerste lid, Sr. Dat de strekking van de strafbepalingen van art. 312 Sr en artikel 302 Sr enigszins uiteenlopen, staat niet in de weg aan het aannemen van eendaadse samenloop.Alleen als het geweld lós van de diefstal staat, is sprake zijn van gewone, meerdaadse, samenloop. Dat is hier niet het geval.
Dat sprake is van eendaadse samenloop, leidt niet tot een vrijspraak van het onder 3 primair ten laste gelegde. Wel zal de eendaadse samenloop tot uitdrukking komen in de strafmaat.
Bewezenverklaring feit 4, belaging
Verdachte heeft het feit bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
- de verklaring van aangeefster [slachtoffer] zoals afgelegd bij de politie op 28 maart 2021;
- de bevindingen met betrekking tot het onderzoek naar chatgesprekken op de telefoon van aangeefster [slachtoffer] ;
- de bevindingen met betrekking tot printscreens van berichten van de telefoon van aangeefster [slachtoffer] ;
- de verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 11 oktober 2021.