ECLI:NL:RBMNE:2021:5093
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waardebepaling van een woning ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-waardebepaling van een woning. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 557.000,- voor het belastingjaar 2020, zoals vastgesteld door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. Eiser stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld en voerde aan dat er in het verleden toezeggingen waren gedaan over de waardering van de woning en dat vergelijkbare woningen lager waren getaxeerd.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog had vastgesteld en dat de gekozen vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren met de woning van eiser. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat er identieke woningen waren die lager waren gewaardeerd. Ook de beroepsgronden over eerdere waardestijgingen en toezeggingen uit het verleden werden verworpen, omdat de WOZ-waarde elk jaar opnieuw wordt vastgesteld op basis van actuele feiten en omstandigheden.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning correct was vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, in aanwezigheid van griffier mr. S. van den Broek, en werd openbaar uitgesproken op 20 oktober 2021.