ECLI:NL:RBMNE:2021:5091
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waardebepaling van een woning ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-waardebepaling van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde B.A.M. Slockers, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 495.000,- voor het belastingjaar 2020, zoals vastgesteld door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De heffingsambtenaar had in zijn beschikking van 29 februari 2020 de waarde vastgesteld en het bezwaar van eiser op 24 januari 2021 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2021 behandeld, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waardepeildatum 1 januari 2019 was en dat de staat van de woning op die datum bepalend is voor de waardebepaling. Eiser betwistte de hoogte van de WOZ-waarde en stelde dat deze maximaal € 420.000,- zou moeten zijn. Hij voerde aan dat de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar waren geselecteerd niet voldoende vergelijkbaar waren en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de gedateerdheid van de woning.
De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de vergelijkingsobjecten, die ook twee-onder-één-kapwoningen waren, voldoende vergelijkbaar waren met de woning van eiser. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar rekening had gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning van eiser. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.