ECLI:NL:RBMNE:2021:5081

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
16-058941-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak dwang en bedreiging, veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder dwang, bedreiging en belediging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde dwang, omdat niet bewezen kon worden dat het slachtoffer daadwerkelijk door de verdachte was gedwongen iets te doen. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte niet het beoogde effect hadden gehad, waardoor slechts sprake was van een poging tot dwang, wat niet ten laste was gelegd.

Ten aanzien van de bedreiging van [slachtoffer 2] heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte op 4 februari 2021 telefonisch heeft gedreigd met zware mishandeling. De bedreiging werd gedaan in een gesprek met een medewerker van [instelling 1], waarbij de verdachte herhaaldelijk de woorden "ik ga hem een kogel door zijn knieën schieten" heeft geuit. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de bedreiging niet direct aan [slachtoffer 2] was gericht, de verdachte er rekening mee moest houden dat deze de bedreiging zou horen, wat leidde tot een redelijke vrees bij het slachtoffer.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten van belediging, omdat niet kon worden aangetoond dat de beledigende uitlatingen opzettelijk waren gericht aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,- voor de bewezen bedreiging, zonder verdere bijzondere voorwaarden, en heeft de noodzaak van contactverboden met de slachtoffers niet aangetoond geacht. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs en opzet in strafzaken, evenals de noodzaak van een eerlijk proces.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-058941-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1969] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L.B. Okhuijsen en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. Prak, advocaat te Hilversum, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 21 januari 2021 tot en met 5 februari 2021 te [plaats] , zijn dochter [slachtoffer 1] heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden;
Feit 2
op 4 februari 2021 te [plaats] een medewerker van [instelling 1] (hierna: [instelling 1] ), [slachtoffer 2] , heeft bedreigd;
Feit 3
op 23 januari 2021 te [plaats] voornoemde heer [slachtoffer 2] heeft beledigd;
Feit 4
op 23 januari 2021 te [plaats] een andere medewerker van [instelling 1] , [slachtoffer 3] , heeft beledigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van feit 1 heeft zij daartoe gewezen op de aangifte van [slachtoffer 1] en de bekennende verklaring van verdachte dat hij de ten laste gelegde berichten heeft verstuurd. [slachtoffer 1] heeft onder meer verklaard dat ze door de teksten van haar vader de telefoon die zij in gebruik had heeft ingeleverd, en uit de verklaring van haar pleegmoeder, [getuige] , blijkt dat [slachtoffer 1] naar haar ouderlijk huis, waar ook haar vader was, is gegaan. [slachtoffer 1] voelde zich aldus gedwongen om zich te houden aan de aanwijzingen van haar vader.
Voor feit 2 is aangifte gedaan door [slachtoffer 2] . De officier van justitie heeft gewezen op een proces-verbaal van bevindingen over een melding van de pleegmoeder waarin staat dat zij een vergelijkbaar bericht van verdachte aan [slachtoffer 1] heeft gezien.
Ten aanzien van feiten 3 en 4 heeft de officier van justitie betoogd dat volgens jurisprudentie niet vereist is dat een belediging is geadresseerd aan de beledigde, maar wel dat deze die heeft bereikt. Zij heeft gewezen op een arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 2 juni 2006, ECLI:NL:GHLEE:2006:AX9122. In dit geval is aan dat vereiste voor beide beledigingen voldaan doordat [slachtoffer 1] het door verdachte aan haar gestuurde bericht waarin de beledigende teksten staan aan [instelling 1] heeft laten zien.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. Over feit 1 heeft zij aangevoerd dat de ten laste gelegde dwang niet wederrechtelijk is. Verder is [slachtoffer 1] wel in contact blijven staan met [instelling 2] en [instelling 1] en heeft zij de telefoon niet bij haar vader, maar bij de politie, ingeleverd, zodat het dwingen in een (niet ten laste gelegde) poging, is blijven steken. Voor het geval de rechtbank overweegt om verdachte te veroordelen voor feit 1, heeft de raadsvrouw verzocht om [slachtoffer 1] als getuige te horen.
Ten aanzien van feit 2 heeft zij aangevoerd dat niet is voldaan aan het in artikel van 342 lid 2 Sr neergelegde bewijsminimum. Het enige bewijsmiddel voor dit feit is de aangifte van een teammanager, waaruit volgt dat een medewerkster van Jeugdzorg met verdachte heeft gesproken en dat verdachte over [slachtoffer 2] de ten laste gelegde bedreiging zou hebben geuit. Het ontbreken van steunbewijs zou tot vrijspraak moeten leiden. Indien de rechtbank daarover anders denkt, heeft de verdediging aangevoerd dat de bedreiging geen bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht was, en dat de bedreiging niet van dien aard is geweest en niet onder zulke omstandigheden heeft plaatsgevonden dat deze in het algemeen de vrees kon opwekken dat verdachte [slachtoffer 2] werkelijk door zijn knieën zou gaan schieten. Van belang hierbij is de omstandigheid dat de woorden in een telefoongesprek zouden zijn geuit, en niet tegen [slachtoffer 2] zelf. Daarnaast beschikt verdachte helemaal niet over een wapen. In algemene zin is het dan ook uiterst onaannemelijk dat bij [slachtoffer 2] de vrees zou zijn ontstaan dat verdachte hem op zou zoeken en hem ook echt door zijn knieën zou schieten.
Voor het geval de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte feit 2 heeft begaan, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht tot het horen van de medewerkster van Jeugdzorg die het gesprek waarin de bedreiging zou zijn geuit met verdachte gevoerd zou hebben. Alleen zij kan precies verklaren wat er gezegd is, onder welke omstandigheden en wat de toon was. Een verhoor van haar is dan noodzakelijk voor een goede verdediging van verdachte.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit het dossier niet volgt dat de betreffende e-mails zijn gezonden of aangeboden aan de heer [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 3] . Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:426, is dat wel vereist.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1
Het onder 1 tenlastegelegde feit is voltooid wanneer het slachtoffer door middel van (bedreiging met) geweld of enige andere feitelijkheid daadwerkelijk is gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden. Als alleen is getracht om een dergelijke dwang uit te oefenen, dan is sprake van een poging. De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [slachtoffer 1] door de tenlastegelegde handelingen van verdachte daadwerkelijk is gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat [slachtoffer 1] door het handelen van verdachte geen contact meer heeft opgenomen met de medewerkers van [instelling 2] en/of [instelling 1] , niet naar de medewerkers van deze instanties heeft geluisterd, de telefoon die zij in gebruik had (zelf) heeft teruggegeven aan haar vader, of dat zij haar gedrag heeft veranderd. Met andere woorden, de aan verdachte ten laste gelegde dwang (het versturen van verschillende e-mail en WhatsAppberichten aan zijn dochter [slachtoffer 1] ) heeft niet het beoogde effect gehad. Als de aan de dwang ten grondslag gelegde handelingen van verdachte al als wederrechtelijk kunnen worden aangemerkt, dan is derhalve hooguit sprake geweest van een poging tot dwang. Dat strafbare feit is echter niet (subsidiair) aan verdachte ten laste gelegd. Verdachte zal gelet op het voorgaande worden vrijgesproken van feit 1.
Vrijspraak feiten 3 en 4
Voor een bewezenverklaring van de onder feiten 3 en 4 tenlastegelegde beledigingen is vereist dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet had op het beledigen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder de gegeven omstandigheden niet willens en wetens de aanmerkelijke kans op belediging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft aanvaard.
Uit het dossier volgt dat verdachte de tenlastegelegde beledigende teksten heeft geuit in een privébericht gericht aan zijn dochter [slachtoffer 1] . De telefoon van [slachtoffer 1] is op een later moment door medewerkers van [instelling 1] bekeken, waarna [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hebben kennisgenomen van de beledigende teksten en hiervan aangifte hebben gedaan of laten doen.
Omdat verdachte de tenlastegelegde beledigingen heeft geuit in een privébericht aan [slachtoffer 1] , kan niet worden gezegd dat verdachte er rekening mee moest houden dat dat bericht [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zou bereiken. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard er zich niet van bewust te zijn geweest dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] kennis zouden nemen van de beledigingen, omdat hij ervan uitging dat, gelet op de aard van het bericht waarin hij de beledigingen uitte, namelijk een privébericht aan zijn dochter, alleen [slachtoffer 1] daarvan zou kennisnemen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bewijs voor het benodigde opzet op het beledigen ontbreekt, waardoor verdachte ook voor deze feiten zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen feit 2 [1]
In een brief van het [naam] (hierna: [naam] ) van 11 februari 2021, opgesteld door teammanager [A] staat onder meer het volgende beschreven:
Op 4 februari (de rechtbank begrijpt 4 februari 2021) belt de heer [verdachte] naar het [naam] . VP (Vertrouwenspersoon) zegt dat het [naam] dan niets voor hem kan betekenen en dat VP het niet prettig vindt als hij bedreigingen uit aan het adres van [instelling 1] en met name [slachtoffer 2] . Hij zegt "Ik ga hem een kogel door zijn knieën schieten", dat herhaalt meneer een paar keer. Daarop breekt meneer het gesprek af., Hij vindt het wel goed dat VP een aantekening maakt van het gesprek. In overleg met leidinggevende [A] wordt besloten om vanwege de ernst van de bedreigingen die gericht zijn op één persoon van [instelling 1] , hiervan melding te doen bij de betreffende organisatie. VP belt meneer vervolgens en geeft aan dat het [naam] genoodzaakt is om melding te maken van de door hem geuite bedreigingen aan het adres van [instelling 1] , bij de betreffende organisatie. Meneer wordt boos aan de telefoon en is vergaand beledigend naar het [naam] en naar de VP. Na beëindiging van het gesprek neemt [naam]
contact op met [instelling 1] en meldt de door de heer [verdachte] geuite bedreigingen aan het adres van de gezinsvoogd. [2]
In een proces-verbaal van bevindingen van 5 februari 2021 is onder meer het volgende gerelateerd:
Op 26 januari 2021 ontvingen we als politie via medewerker [slachtoffer 2] van [instelling 1] een PFD-bestand met daarin screenshots van mailberichten en Whatsapp berichten tussen [slachtoffer 1] , haar vader [verdachte] en haar moeder [B] . Het betreft een zwart wit PDF. In dit PDF bestand zijn onderstaande gesprekken tussen bovenstaande personen terug te lezen: [3]
Screenshot WhatsApp bericht 2
Noot verbalisant: Een screenshot van een WhatsApp bericht. Bij de afzender staat "papa". Datum is onbekend. Tijdstip is 20:50 uur.
Nu luister je naar de viezeriken. Dan ben je mijn vijand. En vijanden Breek ik tot de grond af. (…) Vijanden maak ik financieel kapot. (…) Andere vijanden krijgen een kogel door de knie. (…) Als [slachtoffer 2] dit wist dan slaapt hij niet meer. Weet jij waar [slachtoffer 2] woont? [4]
In een proces-verbaal van bevindingen van 4 februari 2021 is onder meer het volgende gerelateerd:
Op 4 februari 2021 heb ik gesproken met mevrouw [getuige] . Zij is de pleegmoeder van [slachtoffer 1] . Ik hoorde mevrouw [getuige] zeggen dat de vader van [slachtoffer 1] een week of twee geleden een bericht had gestuurd naar [slachtoffer 1] waarin hij schreef: Als je niet voor me bent dan ben je tegen me, dan ben je een vijand, en vijanden krijgen een knieschot" of woorden van gelijke strekking. [5]
In een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 4 februari 2020 is onder meer het volgende gerelateerd:
"Ik doe aangifte van bedreiging. De bedreiging is op 4 februari 2021 indirect via een medewerker van [naam] telefonisch naar mij geuit door de heer [verdachte] , Ik ben als medewerker betrokken bij het gezin [verdachte] , dat drie kinderen heeft.
Dochter [slachtoffer 1] is in een pleeggezin geplaatst. . [6]
Bewijsoverwegingen
Bedreiging met zware mishandeling
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv, voldaan. De verklaring van de teammanager van [naam] en de hierop gedane aangifte van [slachtoffer 2] over de tenlastegelegde bedreiging vindt voldoende steun in het feit dat verdachte in een bericht aan zijn dochter bedreigingen richting [slachtoffer 2] heeft geuit die sterke overeenkomsten vertonen met de ten laste gelegde bedreigingen richting [slachtoffer 2] .
Voor een bewezenverklaring van de onder feit 2 tenlastegelegde bedreigingen in de zin van artikel 285 Sr is verder vereist dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op bedreiging van [slachtoffer 2] . Het opzet van verdachte moet erop gericht zijn dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte raakte van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook gepleegd zou worden. Niet is vereist dat de dader het voornemen heeft om de bedreiging te realiseren. Het gaat erom of de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken en dat het (voorwaardelijk) opzet van de dader daarop is gericht.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen het volgende af. Verdachte heeft op 4 februari 2021 telefonisch contact gehad met een medewerker van het [naam] . Nadat de medewerker verdachte wees op de onwenselijkheid van bedreigingen aan het adres van meneer [slachtoffer 2] , heeft verdachte gezegd dat hij [slachtoffer 2] een kogel door zijn knieën zou schieten. Verdachte vond het goed dat van het gesprek een aantekening werd gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, ondanks dat hij zijn bedreiging niet direct aan [slachtoffer 2] heeft gericht, onder deze omstandigheden er rekening mee moest houden dat die bedreiging [slachtoffer 2] zou bereiken. Hiermee heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] op de hoogte zou raken van zijn bedreiging.
De rechtbank is verder van oordeel dat de door verdachte gedane uitlatingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan, dat bij [slachtoffer 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij door toedoen van verdachte zwaar zou worden mishandeld en dat het opzet van verdachte daarop was gericht. Uit de bewijsmiddelen volgt namelijk dat verdachte zijn bedreiging meermaals en op verschillende momenten heeft geuit, dat hij op het moment van de bedreiging boos was en dat verdachte en (medewerkers van) [instelling 1] ten tijde van het feit op gespannen voet stonden met elkaar.
Voorwaardelijk getuigenverzoek
De raadsvrouw heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen als getuige van de medewerker van [naam] tegen wie verdachte de bedreiging telefonisch heeft geuit. De rechtbank stelt voorop dat deze getuige belastend heeft verklaard en dat een veroordeling van verdachte mede steunt op deze verklaring. Het belang van de verdediging bij het horen van deze getuige moet daarom worden voorondersteld. De vraag rijst of gesproken kan worden van een eerlijk proces, indien de rechtbank de verklaring van de medewerker van het [naam] voor het bewijs bezigt, terwijl de verdediging de getuige niet heeft kunnen bevragen. Zij beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Voor de beoordeling of het proces als geheel eerlijk is verlopen zijn van belang (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan. Over deze beoordelingsfactoren wordt het volgende overwogen.
De bewezenverklaring van de tenlastegelegde bedreiging steunt in beslissende mate op de getuigenverklaring. Alleen uit de verklaring van deze getuige kan immers worden afgeleid of verdachte het slachtoffer heeft bedreigd op de wijze als is ten laste gelegd. De niet getoetste verklaring is dus beslissend voor de bewezenverklaring.
De rechtbank heeft zich afgevraagd of de enkele omstandigheid dat de getuige in een eerder stadium heeft verklaard te angstig te zijn om een getuigenverklaring af te leggen voldoende is voor afwijzing van het verzoek. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. In beginsel ligt daarmee het verzoek tot het horen van de getuige voor toewijzing gereed. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat, ook zonder het bieden van een ondervragingsgelegenheid sprake is van een eerlijk proces. Zij overweegt daartoe als volgt.
Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd. Het gaat er daarbij in de kern om dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring. Van belang daarbij kunnen zijn verklaringen van personen die feiten en omstandigheden waarop de getuigenverklaring ziet, kunnen bevestigen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de medewerker van het [naam] over de bewoordingen van verdachte voldoende steun vindt in overig, onafhankelijk bewijsmateriaal. Uit bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op enig moment in een tekstbericht naar zijn dochter heeft verklaard dat vijanden van hem een knieschot krijgen, en daarbij verklaard dat als ‘ [slachtoffer 2] ’ dat wist, hij niet meer zou slapen. De verklaring van mevrouw [getuige] lijkt erop te wijzen dat dit heeft plaatsgevonden enkele weken voorafgaand aan het telefoongesprek van verdachte met de medewerker van het [naam] . De rechtbank acht de verklaring van de [naam] -medewerker ten aanzien van de bedreigende woorden die verdachte heeft gebruikt in dat licht en onder die omstandigheden betrouwbaar. De rechtbank ziet in het voorgaande voldoende compenserende factoren.
De rechtbank betrekt bij haar beslissing ook het stadium waarin de raadsvrouw het verzoek heeft ingediend. De raadsvrouw heeft eerst bij pleidooi ter terechtzitting het (voorwaardelijk) verzoek tot het horen van de medewerker van het [naam] gedaan. De raadsvrouw heeft verdachte echter vanaf het begin van de strafvervolging in deze zaak bijgestaan, terwijl de verklaring van meet af aan onderdeel uitmaakte van het strafdossier. Daar komt bij dat het Openbaar Ministerie de raadsvrouw bij e-mail van 3 mei 2021 expliciet heeft uitgenodigd om eventuele onderzoekswensen binnen 10 dagen kenbaar te maken. De raadsvrouw heeft daarop bij e-mail van 18 mei 2021 ten aanzien van dit feit geen onderzoekswensen geuit.
Conclusie
De rechtbank is gelet op het voorgaande in samenhang bezien van oordeel dat de hierna genoemde bewezenverklaring, die mede rust op de verklaring van een niet-ondervraagde getuige, in overeenstemming is met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘the overall fairness of the trial’.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 4 februari 2021 te [plaats] , [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk een medewerker van [naam] dreigend (telefonisch) meermaals, de woorden toegevoegd: 'ik ga [slachtoffer 2] een kogel door zijn knieën schieten', van welke bedreiging die [slachtoffer 2] kennis heeft genomen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
bedreiging met zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van de door de officier van justitie bewezen geachte feiten te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 2 weken, met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld een dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarde in de vorm van een contactverbod met [slachtoffer 1] ;
- een taakstraf van 60 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen hechtenis;
- een dadelijk uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] voor de duur van 2 jaren, waarbij voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door 3 dagen hechtenis, met een maximum van 6 maanden.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het door haar geëiste contactverbod met [slachtoffer 1] aangevoerd dat verdachte niet bereid is tot gedragsverandering en het contact met verdachte voor [slachtoffer 1] daarom onveilig en schadelijk blijft en het gevaar voor recidive evident is. [slachtoffer 1] is een puber die niet goed kan overzien hoe het gedrag van haar vader haar ontwikkeling beperkt. Duidelijke grenzen voor verdachte zijn daarom noodzakelijk.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de strafmaat betoogd dat zij, mede gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies, alleen een geheel voorwaardelijke straf passend acht. Een contactverbod met [slachtoffer 1] is belastend voor verdachte, niet proportioneel en zou daarom niet (opnieuw) moeten worden opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zorgmedewerker [slachtoffer 2] , die betrokken was bij het toezicht op en mede verantwoordelijk was voor de zorg van de dochter van verdachte, (indirect) bedreigd met zware mishandeling door tegen een vertrouwenspersoon van het [naam] te zeggen dat hij [slachtoffer 2] een kogel door zijn knieën zou schieten. [slachtoffer 2] , die later kennisnam van de bedreiging, heeft volgens zijn aangifte door de bedreiging daadwerkelijk de vrees gehad dat verdachte de bedreiging ten uitvoer zou leggen. De vertrouwenspersoon van het [naam] waartegen de bedreiging (meermalen) is geuit was door de bedreiging dusdanig angstig geworden dat deze heeft verklaard niet te willen getuigen tegen verdachte uit angst voor represailles. Dit geeft blijk van de ernst en impact van het handelen van verdachte.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 25 augustus 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Over verdachte is door psychiater E. Mutter op 19 mei 2021 een rapportage Pro Justitia opgemaakt. Daaruit blijkt dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat bij verdachte sprake is van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Tijdens het onderzoek is wel duidelijk geworden dat bij verdachte sprake is van een narcistische afweer. Het is niet mogelijk geweest om een volledig diagnostisch onderzoek te doen, waardoor het voor de psychiater ook niet mogelijk is geweest om een interventieadvies te geven. De inschatting van de psychiater is wel dat verdachte zich bij een gedwongen behandelcontact vooral zal verzetten en zal proberen te bewijzen dat het niet nodig is, waardoor het niet mogelijk zal zijn om tot enige verdieping te komen. Om een zinvol behandelcontact tot stand te brengen, is het van belang dat betrokkene zelf een hulpvraag heeft. De rechtbank is ter terechtzitting gebleken dat verdachte die hulpvraag niet heeft.
Door C.E. Tempelman is op 20 september 2021 een reclasseringsadvies opgemaakt. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen, met name omdat verdachte geen hulpvraag heeft. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden.
Strafoplegging
De oriëntatiepunten voor strafoplegging van de rechtspraak gaan voor een bedreiging met zware mishandeling uit van een geldboete van € 250,-. waarbij de geldboete met 100% kan worden verhoogd indien het feit is begaan tegen een hulpverlener, zoals in casu is gebeurd. De rechtbank is van oordeel dat een geldboete ter hoogte van € 500,-, zonder aftrek van het voorarrest, passend is en recht doet aan de ernst van het feit. De rechtbank ziet, mede gelet op het als laag ingeschatte recidiverisico, geen redenen om daarnaast een voorwaardelijke straf op te leggen.
Contactverboden
De rechtbank is van oordeel dat de noodzaak van een contactverbod met [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten op dit moment niet is gebleken. De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van belediging van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , en ten aanzien van zowel [slachtoffer 3] als [slachtoffer 2] heeft verdachte op de terechtzitting verklaard geen intentie te hebben of reden te zien om met hen in contact te treden. Omdat verdachte enkel wordt veroordeeld voor bedreiging van [slachtoffer 2] is een contactverbod met zijn dochter [slachtoffer 1] in het kader van deze strafzaak niet (langer) aan de orde.

8.VOORLOPIGE HECHTENIS

De raadsvrouw heeft de rechtbank ter terechtzitting verzocht om het aan het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis als bijzondere voorwaarde verbonden contactverbod op te heffen. De rechtbank is na de zitting gebleken dat de situatie bedoeld in artikel 67a lid 3 Sv aan de voortduring van de voorlopige hechtenis in de weg staat, en heeft daarom de voorlopige hechtenis bij beschikking van 5 oktober 2021 per 5 oktober 2021 opgeheven. Het aan het bevel verbonden contactverbod is daarmee ook opgeheven.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van feiten 1, 3 en 4;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 500,-. bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, en mrs. G.A. Bos en N.M.H. van Ek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 oktober 2021.
Mr. Fung Fen Chung is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 21 januari 2021 tot en met 5 februari 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland, een ander, te weten [slachtoffer 1] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten
- geen contact op te nemen met de medewerkers van [instelling 2] en/of [instelling 1] , en/of
- niet te luisteren naar de medewerkers van [instelling 2] en/of [instelling 1] , en/of
- een telefoon terug te geven
- haar ( [slachtoffer 1] ) gedrag te veranderen
door
- via Whatsapp, althans via de telefoon, de woorden toe te voegen: 'Luister niet naar de mensen van [instelling 1] ' en/of 'Jij komt gewoon naar ons toe, met of zonder toestemming, wanneer jij dat wil. Alleen, zonder iemand erbij. Wij trekken ons niks aan van deze sukkels. Wij gaan NOOIT met deze vieze sukkels samenwerken. je komt gewoon naar ons toe. Luister naar ons en niet naar de sukkels. Als je niet naar mij luistert krijg je straf. Wil ik je nooit meer terug, krijg je geen rijles, geen auto. Dan wil ik nooit meer contact met je. Let goed wat je doet. Als je niet doet wat ik wil, dan ga ik je straffen. Dus wat ga je doen?', althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
- via Whatsapp, althans via de telefoon, de woorden toe te voegen: 'Dus je luistert niet naar ons. Wij eisen dat je komt, alleen! Als je dat niet doet volgen er maatregelen waar jij niet blij van wordt. Je snapt toch ook wel dat terug komen naar ons vrijwel onmogelijk wordt, gewoon omdat wij dat niet meer willen', althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
- via Whatsapp, althans via de telefoon, foto's van de kamer van [slachtoffer 1] met ondergoed op de grond in een groepsapp van de vrienden van die [slachtoffer 1] te sturen en via Whatsapp de woorden toe te voegen: 'Heb nog meer foto's. Schaamhaar op de badkamervloer' en/of ' [slachtoffer 1] het is echt menens. Vandaag de telefoon terug! Anders stuur ik iemand op je af!', althans woorden van gelijke aard of strekking;
( art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 4 februari 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk een medewerker van [naam] dreigend (telefonisch ) meermaal, althans eenmaal, de woorden toegevoegd: 'ik ga [slachtoffer 2] een kogel door zijn knieën schieten', althans woorden van gelijke aard of strekking, van welke bedreiging die [slachtoffer 2] kennis heeft genomen;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3 hij op of omstreeks 23 januari 2021 te [plaats] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 2] , opzettelijk heeft beledigd, door een of meer toegezonden e-mail(s), heeft toegevoegd de woorden: 'ik vind [slachtoffer 2] een vieze man, denk dat hij gay is of naar parenclubs gaat. Echt een vieze man', althans woorden van gelijke beledigende aard of strekking';
( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4 hij op of omstreeks 23 januari 2021 te [plaats] , gemeente [gemeente] opzettelijk [slachtoffer 3] , heeft beledigd, door een of meer toegezonden e-mail(s), heeft toegevoegd de woorden: ' [slachtoffer 3] is een huppeltrut, heeft geen levenservaring. Domblondje! Dom pronoblondje', althans woorden van gelijke beledigende aard en strekking;
( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 4 maart 2021, genummerd PL0900-2021068638, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 108. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift als bedoeld in artikel 344 Wetboek van Strafvordering, eerste lid en onder 5, zijnde een brief van het [naam] d.d. 11 februari 2021, opgemaakt door [A] , p. 35 van proces-verbaal nr. PL0900-2021068638.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 6.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 8.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 30.
6.Proces-verbaal van aangifte, p. 20.