ECLI:NL:RBMNE:2021:5000
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning aan [adres 1] in [woonplaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde waarde van € 336.000,- voor het belastingjaar 2020, welke waarde was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 280.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde en verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond in de uitspraak op bezwaar van 26 januari 2021.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank baseerde dit oordeel op de overgelegde taxatiematrix, waarin de woning was vergeleken met drie referentiewoningen die recentelijk waren verkocht. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de woning in overeenstemming was met de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de staat van onderhoud van de woning.
Eiser voerde aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met gebreken aan de woning, zoals gedateerde voorzieningen en achterstallig onderhoud. De rechtbank verwierp dit standpunt, omdat de heffingsambtenaar in de taxatiematrix had aangegeven dat er rekening was gehouden met deze gebreken door een lagere prijs per vierkante meter te hanteren. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.