ECLI:NL:GHDHA:2021:506

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
BK-20/00494
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de gemeente Den Haag is opgelegd. De naheffingsaanslag van € 64,60 werd opgelegd op 20 oktober 2019, omdat belanghebbende geen parkeerbelasting had voldaan voor het parkeren van zijn auto op een openbaar parkeerterrein aan de Gevers Deynootweg. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 februari 2021 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de parkeerplaats niet geschikt was voor betaald parkeren en dat hij niet op de hoogte was van de geldende regels.

Het Hof heeft vastgesteld dat de verplichting om parkeerbelasting te betalen duidelijk kenbaar moet zijn gemaakt. Het Hof oordeelt dat de Heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de regels omtrent betaald parkeren ter plaatse duidelijk waren, onder andere door middel van zoneborden en informatie via de parkeerapp. Het Hof concludeert dat belanghebbende onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de geldende parkeerregels en dat de gevolgen hiervan voor zijn rekening komen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-20/00494

Uitspraak van 18 maart 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 6 mei 2020, nr. SGR 19/7781.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is op 20 oktober 2019 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag opgelegd van € 64,60. De nageheven parkeerbelasting bedraagt € 3,60 en de kosten ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag bedragen € 61.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het tegen de naheffingsaanslag ingediende bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake is een griffierecht van € 47 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Van belanghebbende is geen griffierecht geheven omdat hij een beroep op betalingsonmacht inzake griffierecht heeft gedaan, dat voorlopig was toegewezen. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van
11 februari 2021, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen.

Vaststaande feiten

2.1.
Op 20 oktober 2019 omstreeks 16:33 uur stond de auto van belanghebbende geparkeerd op een openbaar parkeerterrein aan de Gevers Deynootweg te Den Haag. Op deze locatie mag tegen betaling van parkeerbelasting maximaal één uur (60 minuten) worden geparkeerd.
2.2.
Uit de gegevens van Parkmobile blijkt dat belanghebbende de auto om 15:18 uur via zijn mobiele telefoon heeft aangemeld. De parkeeractie is om 16:18 uur automatisch afgemeld.
2.3.
Tijdens een controle rond 16.33 uur is met een scanauto geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding hiervan is de naheffingsaanslag opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen, waarbij belanghebbende is geduid als ’eiser’ en de Inspecteur als ’verweerder’:
"
Beoordeling van het geschil
7. De verplichting om parkeerbelasting te betalen voor het op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd en gedurende een maximale tijdsduur parkeren van een voertuig moet zodanig kenbaar zijn gemaakt, dat over de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor dat parkeren redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan. Van een weggebruiker mag echter worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de geldende regels met betrekking tot verschuldigdheid van parkeerbelasting in het gebied waar hij wenst te parkeren (zie bijvoorbeeld Gerechtshof Den Haag, 9 juli 2019; ECLI:NL:GHDHA:2019:2020).
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de stukken, waaronder foto’s van de situatie ter plaatste, aannemelijk gemaakt dat het ter plaatse voldoende kenbaar was dat tegen betaling van parkeerbelasting maximaal een uur mocht worden geparkeerd. Deze maximum parkeerduur stond op de (herhalings)zoneborden die eiser moet zijn gepasseerd en op het display van de parkeerautomaat. Eiser heeft de plicht om het ter plaatse geldende parkeerbeleid te onderzoeken. Dat eiser niet op de hoogte was van de maximumparkeerduur, komt dan ook voor zijn rekening en risico. Daarbij komt dat de door eiser gebruikte app van Parkmobile, zoals verweerder onweersproken heeft gesteld, informatie geeft over het van toepassing zijnde parkeerregime. Verweerder heeft de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht en naar het juiste bedrag opgelegd.
9. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De verzoeken die eiser doet gaan de behandeling van dit beroep, dat slechts betrekking heeft op de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag, te buiten. De rechtbank gaat daaraan dan ook voorbij.
10. Gelet op vorenstaande is het beroep ongegrond.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Heffingsambtenaar bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de naheffingsaanslag.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

Beoordeling

5.1.
Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof met de door hem overgelegde gegevens en de daarbij gegeven toelichting aannemelijk gemaakt dat sprake is van betalingsonmacht met betrekking tot het in hoger beroep verschuldigde griffierecht, zodat het beroep op betalingsonmacht definitief wordt toegewezen.
5.2.
Het Hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de auto van belanghebbende geparkeerd stond in een gebied waarin betaald parkeren geldt en dat belanghebbende geen parkeerbelasting heeft voldaan voor het parkeren op het moment van de controle.
5.3.
De verplichting om parkeerbelasting te betalen voor het op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd parkeren van een voertuig, dient kenbaar te zijn gemaakt op een zodanige wijze dat omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor dat parkeren redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan. Van een parkeerder mag worden verwacht dat deze onderzoek doet om zich op de hoogte te stellen van de plaatselijke voorschriften die voor het parkeren gelden. Het zich niet voldoende op de hoogte stellen en het (als gevolg daarvan) niet naleven van die voorschriften komt voor rekening en risico van de parkeerder.
5.4.
Belanghebbende stelt dat de parkeerplaats "niet geschikt is om betaald parkeren te doen toepassen". Het Hof kan hem hierin niet volgen. De Heffingsambtenaar heeft onweersproken gesteld dat sprake is van een binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaand parkeerterrein met belijnde parkeervakken, alwaar parkeren niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden. De auto van belanghebbende stond geparkeerd in een vak op een terrein binnen een parkeerzone waar volgens de Verordening van de gemeente Den Haag parkeerbelasting verschuldigd was en belanghebbende heeft zelfs parkeerbelasting voldaan voor een uur via de door hem gebruikte app (app). De parkeervakken zijn ook duidelijk te zien op tot de gedingstukken behorende foto's.
5.5.
Belanghebbende stelt dat voor hem niet kenbaar was dat sprake was van betaald parkeren. Onderweg zijn hem geen borden opgevallen en de borden die hij naderhand op foto's met Google heeft gezien, zijn klein en waren op de controledatum niet te zien door bestelbusjes en machines die het zicht belemmerden. Dit geldt ook voor de parkeerautomaat. Een bord stond niet op het parkeerterrein, maar meer langs de hoofdrijbaan van de Gevers Deynootweg.
5.6.
Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat hij langs de gevangenis naar de Gevers Deynootweg is gereden om vervolgens aan het einde van de Gevers Deynootweg bij het Zwarte Pad een parkeerplaats te zoeken. Toen hij daar geen parkeerplaats kon vinden, is hij gekeerd en vervolgens via de uitrit het parkeerterrein aan de Gevers Deynootweg opgereden alwaar hij aan het einde zijn auto heeft geparkeerd. Hij heeft na het parkeren zijn app ingeschakeld, zoals hij altijd en overal doet zonder te controleren of daar parkeerbelasting moet worden betaald.
5.7.
Met de door hem overgelegde foto's en plattegrond heeft de Heffingsambtenaar de locatie van de (herhalings)zoneborden op de door belanghebbende gereden route aannemelijk gemaakt, evenals de locatie van de parkeerautomaat in de nabijheid van de parkeerplaats van de auto van belanghebbende. Ter plaatse is naar 's Hofs oordeel dan ook ruim voldoende kenbaar gemaakt - met herhaalde bebording - dat sprake is van betaald parkeren. Hieraan doet niet af dat bestelauto's en machines voor belanghebbende het zicht op bepaalde borden zouden hebben versperd. Een eventuele tijdelijke versperring door toedoen van derden kan de Heffingsambtenaar niet kwalijk worden genomen.
5.8.
Belanghebbende stelt daarnaast in hoger beroep, net als bij de Rechtbank, dat onvoldoende kenbaar is gemaakt dat de ter plaatse geldende maximum parkeerduur slechts één uur, 60 minuten, bedraagt. Deze stelling faalt. Het Hof is, gelet op de beschikbare gegevens, met de Rechtbank van oordeel dat de Heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat dit ter plaatse voldoende kenbaar was. In beroep en hoger beroep heeft belanghebbende niets aangevoerd op grond waarvan over de kenbaarheid van de maximum parkeerduur anders moet worden geoordeeld. Het Hof neemt in aanmerking dat de op de parkeerlocatie betrekking hebbende gegevens, waaronder enkele foto's, in het bijzonder de door belanghebbende bij de Rechtbank overgelegde foto 2D en de door de Heffingsambtenaar overgelegde foto 4, geen misverstand laten bestaan dat het belanghebbende, ondanks eventuele obstakels, niet kan zijn ontgaan dat hij zijn auto heeft geparkeerd op een plaats waar sprake was van een maximale parkeerduur van één uur (60 minuten). Daarbij komt dat dit belanghebbende redelijkerwijs ook niet kan zijn ontgaan bij het betalen via zijn app.
5.9.
Gelet op het vorenstaande komt het Hof tot de conclusie dat belanghebbende alvorens te parkeren en na het verlaten van de auto onvoldoende heeft gedaan om zich op de hoogte te stellen van het parkeerregime ter plaatse. De gevolgen hiervan komen voor zijn rekening en risico. De Heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, A. van Dongen en B. Boom, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 18 maart 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.