ECLI:NL:RBMNE:2021:4957

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/3688
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor bewoning woonhuis door meerdere huishoudens

Op 15 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een last onder dwangsom die is opgelegd aan de verzoeker, [verzoeker], door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten. De last houdt in dat de verzoeker de bewoning van een woning aan [adres 2] door hemzelf of anderen moet staken, met een dwangsom van € 1.500 per dag tot een maximum van € 30.000 als hij hier niet aan voldoet.

De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 augustus 2021, waarin de last onder dwangsom is opgelegd. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij van mening is dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat hij de regels van het bestemmingsplan heeft overtreden. De voorzieningenrechter heeft op 5 oktober 2021 de zaak behandeld, waarbij de verzoeker aanwezig was met zijn gemachtigde, en het college vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde en een derde partij, [derde-partij].

De voorzieningenrechter heeft in haar overwegingen aangegeven dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Ze heeft de belangen van de verzoeker afgewogen tegen die van het college en de derde partij. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de belangen van het college en de derde partij bij handhaving zwaarder wegen dan die van de verzoeker om op [adres 2] te blijven wonen tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3688

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 oktober 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.R. Bügel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten, verweerder(gemachtigde: mr. R. Janssen).

Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij]uit [woonplaats]
(gemachtigde: mr. E. Erkamp).

Inleiding

1. Aan de [adres 1] in [woonplaats] staat een voormalige agrarische woning. In 2003 en 2004 is de woning verbouwd tot een woning met gastenverblijf. In 2006 is het perceel kadastraal gesplitst in [adres 1] en [adres 2] . [derde-partij] is de eigenaar van nummer [adres 1] en woont daar. De broer van [derde-partij] was de eigenaar van nummer [adres 2] , maar zijn perceel is op een executieveiling verkocht. Nummer [adres 2] heeft toen een tijd leeggestaan.
[verzoeker] is in 2017 in nummer [adres 2] gaan wonen en heeft dat op 25 juli 2019 gekocht.
2. Naar aanleiding van een handhavingsverzoek door [derde-partij] heeft het college in 2019 een last onder dwangsom opgelegd aan [verzoeker] . De rechtbank heeft in een uitspraak van 9 april 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:1392) het beroep van [verzoeker] over die last onder dwangsom ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Dat hoger beroep wordt volgens planning op 22 november 2021 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op zitting behandeld.
3. Naar aanleiding van een handhavingsverzoek door [derde-partij] heeft het college in het besluit van 18 augustus 2021 een nieuwe last onder dwangsom opgelegd aan [verzoeker] .
De last houdt in dat [verzoeker] de bewoning van nummer [adres 2] door hemzelf dan wel anderen moet staken en gestaakt moet houden. Als hij niet binnen vier weken aan die last voldoet, verbeurt hij een dwangsom van € 1.500 per dag tot maximaal € 30.000.
4. [verzoeker] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 augustus 2021. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het college heeft de begunstigingstermijn opgeschort tot aan deze uitspraak.
5. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 oktober 2021 op zitting behandeld. [verzoeker] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [A] . [derde-partij] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

6. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
7. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als het besluit zo gebrekkig is dat het in de heroverweging in bezwaar naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft in deze uitspraak daarom eerst een voorlopig oordeel over de vraag of het besluit rechtmatig is of niet. Daarna zal zij beoordelen of de belangen van [verzoeker] om het handhavingsbesluit te schorsen al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van het college en [derde-partij] om te handhaven. Daarbij geldt: Hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van [verzoeker] bij het schorsen daarvan.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
8. [verzoeker] voert aan dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat hij de regels van bestemmingsplan Buitengebied heeft overtreden. Volgens hem is sprake van een hoofdgebouw (nummer [adres 2] ) met een aanbouw (nummer [adres 1] ). Het hoofdgebouw is op basis van de vergunningen uit 2003 en 2004 de woning. In nummer [adres 2] mag dus gewoond worden, in nummer [adres 1] niet. [verzoeker] begaat dus geen overtreding. Daarom kan het college niet tegen hem handhaven. Verder voert [verzoeker] aan dat er geen noodzaak is om nu een nieuw handhavingsbesluit te nemen. Eerder heeft het college de invordering van dwangsommen opgeschort, dus blijkbaar had het geen haast. Bovendien zegt [verzoeker] toe dat hij de bewoning van nummer [adres 2] zal beëindigen als hij van de Afdeling geen gelijk krijgt in het hoger beroep tegen de eerdere last onder dwangsom.
9. Het college stelt zich op het standpunt dat het geheel de woning vormt en dat daarin maar één huishouden mag wonen. In welk deel [verzoeker] woont maakt daarbij niet uit. De overtreding is ontstaan toen [verzoeker] in nummer [adres 2] ging wonen, daarom is hij de overtreder. Het college ziet geen reden om met handhaving te wachten tot aan de uitspraak van de Afdeling.
10. De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat het besluit van 18 augustus 2021 in bezwaar niet in stand kan blijven. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van de rechtbank van 9 april 2021. Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat niet op basis van het deel van de bebouwing dat bewoond wordt kan worden bepaald wie de overtreder is. De voorzieningenrechter ziet in wat [verzoeker] aanvoert geen aanleiding om van dat oordeel af te wijken. Als er een handhavingsverzoek wordt gedaan en het college constateert dat sprake is van een overtreding, dan moet in principe gehandhaafd worden. Dat [verzoeker] bereid is om de bewoning van nummer [adres 2] te beëindigen als hij van de Afdeling geen gelijk krijgt in de hoger beroepsprocedure over de eerdere last onder dwangsom is geen reden om nu van handhaving af te zien.
Belangenafweging
11. De voorzieningenrechter weegt de belangen van [verzoeker] die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college en [derde-partij] die pleiten tegen het treffen van een voorlopige voorziening tegen elkaar af. Gelet op het voorlopig rechtmatigheidsoordeel is er in deze belangenafweging minder ruimte om gewicht toe te kennen aan de belangen van [verzoeker] bij het schorsen van het besluit dan aan de belangen van het college en [derde-partij] bij het afwijzen van het verzoek.
12. [verzoeker] voert aan dat hij om aan de last te voldoen het gebruik van nummer [adres 2] als hoofdwoning zou moeten staken en een andere woning moet zoeken. Gezien de stand van de woningmarkt is dat onmogelijk. Bovendien is dan sprake van dubbele woonlasten en dat kan hij zich niet veroorloven. Dan zou hij nummer [adres 2] moeten verkopen en dat is onomkeerbaar. Daarom moet worden gewacht op de uitspraak van de Afdeling, zodat zeker is of [verzoeker] in [adres 2] mag blijven wonen of niet.
13. Het college vindt het onwenselijk dat de overtreding voortduurt. Daarbij wijst het college er ook op dat toen [verzoeker] op nummer [adres 2] ging wonen al bekend was dat daar niet gewoond mocht worden, en dat er al een handhavingstraject liep toen [verzoeker] nummer [adres 2] kocht. Het college vindt daarom dat [verzoeker] het risico dat hij de bewoning van nummer [adres 2] zou moeten beëindigen zelf heeft genomen. [derde-partij] heeft op de zitting aangegeven dat hij met zijn gezin graag weer in alle rust op nummer [adres 1] wil wonen en dat dit hem nu onmogelijk wordt gemaakt.
14. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wegen de belangen van het college en van [derde-partij] bij handhaving zwaarder dan het belang van [verzoeker] om tot aan de uitspraak van de Afdeling op nummer [adres 2] te mogen blijven wonen. [verzoeker] hoeft nummer [adres 2] niet te verkopen, hij kan op redelijk eenvoudige wijze aan de last voldoen door (tijdelijk) ergens anders te gaan wonen. De voorzieningenrechter weegt mee dat [verzoeker] toen hij op nummer [adres 2] ging wonen bewust het risico heeft genomen dat er gehandhaafd zou worden. De voorzieningenrechter ziet geen reden om nu over te gaan tot het treffen van een voorlopige voorziening.
15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 oktober 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De voorzieningenrechter is verhinderd
om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.