ECLI:NL:RBMNE:2021:1392

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
UTR 20/1903
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving gebruiksbepalingen bestemmingsplan en last onder dwangsom bij bewoning door twee huishoudens

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de handhaving van gebruiksbepalingen van een bestemmingsplan. De eiser, die in een woning op een perceel woont dat voorheen agrarisch was, is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten aangemerkt als overtreder van het bestemmingsplan. Het college had een last onder dwangsom opgelegd, omdat de woning door twee huishoudens werd bewoond, wat in strijd is met de bestemming Wonen van het bestemmingsplan Buitengebied. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er sprake is van één woonhuis, dat in strijd met de regels van het bestemmingsplan wordt gebruikt. De rechtbank heeft de getuigenverklaringen van de vorige eigenaren van de woning niet relevant geacht voor de beoordeling van de zaak. De rechtbank concludeert dat de bewoning door twee huishoudens in strijd is met de planregels en dat de eiser terecht als overtreder is aangemerkt. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1903

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.R. Bügel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Janssen).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij], te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. D. Tanke).
De partijen worden hierna aangeduid als [eiser] , het college en [derde-partij] .

Inleiding

1. Aan de [adres 1] in [woonplaats] stond vroeger een agrarisch bedrijf met één bedrijfswoning. Het college heeft toegestaan dat het perceel na het beëindigen van het agrarische bedrijf werd gebruikt voor gewone bewoning. In 2003 en 2004 is de woning verbouwd tot een woning met gastenverblijf. In 2006 is het perceel kadastraal gesplitst in [adres 1] en [adres 2] . [derde-partij] is de eigenaar van nummer [adres 1] en woont daar. De broer van [derde-partij] was de eigenaar van nummer [adres 2] , maar zijn perceel is op een executieveiling verkocht. Later hebben [A] en [B] nummer [adres 2] gekocht, dat toen een tijd heeft leeggestaan. In 2017 is [eiser] in nummer [adres 2] gaan wonen. Hij heeft nummer [adres 2] op 25 juli 2019 van [A] en [B] gekocht.
2. Naar aanleiding van een handhavingsverzoek door [derde-partij] heeft het college in een besluit van 9 juli 2019 een last onder dwangsom opgelegd aan [eiser] . De last houdt in dat [eiser] de bewoning van nummer [adres 2] moet staken en gestaakt moet houden. Als hij niet binnen vier weken aan die last voldoet, verbeurt hij een dwangsom van € 1.500 per dag tot maximaal € 15.000. In een beslissing op bezwaar van 21 april 2020 heeft het college het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard. [eiser] is in beroep gegaan tegen die beslissing op bezwaar.
3. Het college heeft in invorderingsbesluiten van 11 december 2019, 7 mei 2020 en 3 augustus 2020 in totaal € 15.000 aan dwangsommen ingevorderd. In een besluit van 30 november 2020 heeft het college de last onder dwangsom gewijzigd en aangevuld. De maximale dwangsom is verhoogd tot € 45.000, en aan de last is toegevoegd dat [eiser] ook geen anderen op nummer [adres 2] mag laten wonen. De invorderingsbesluiten en het wijzigingsbesluit zijn meegenomen bij de behandeling van het beroep.
4. Het beroep is behandeld op de zitting van 26 februari 2021. [eiser] was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens het college waren de gemachtigde en [C] aanwezig. [derde-partij] was ook aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. [eiser] heeft ook twee getuigen aangemeld, [A] en [B] .

Beoordeling

5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht geconcludeerd dat de bewoning van [adres 1] en [adres 2] door twee huishoudens in strijd is met de regels van het bestemmingsplan Buitengebied. Het college mocht [eiser] als overtreder aanmerken, omdat de overtreding is ontstaan toen hij op nummer [adres 2] is gaan wonen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot deze oordelen is gekomen.
Getuigen
6. [eiser] heeft twee getuigen aangemeld: [A] en [B] . Zij zijn de vorige eigenaren van nummer [adres 2] . Op de zitting heeft de rechter aan [eiser] gevraagd waar de getuigen over kunnen verklaren. [eiser] heeft aangegeven dat zij kunnen verklaren over de gang van zaken. Volgens hem zijn de getuigen onder druk gezet door het college, waarbij het college zou hebben gedreigd met handhaving. [eiser] vind dat het college daarmee onbehoorlijk heeft gehandeld en daarom af zou moeten zien van handhaving.
7. De rechtbank heeft op de zitting besloten de getuigen niet te horen. De rechtbank acht het horen van deze getuigen niet relevant voor de beoordeling van de zaak. Eventuele druk die op de getuigen is uitgeoefend raakt niet aan het handhavingsbesluit richting [eiser] . De rechtbank weegt mee dat er geen sprake is van een ambtshalve besluit door het college, maar van handhaving naar aanleiding van een handhavingsverzoek.
De gewijzigde last onder dwangsom
8. Op de zitting heeft het college het besluit van 30 november 2020, waarin de last onder dwangsom is gewijzigd, ingetrokken. [eiser] heeft vervolgens op de zitting zijn beroep tegen dat besluit ingetrokken.
Het bestemmingsplan
9. [adres 1] en [adres 2] staan op één bestemmingsvlak. Dat bestemmingsvlak heeft binnen bestemmingsplan Buitengebied de bestemming Wonen. Die bestemming is gegeven aan gronden waar eerst boerderijen op stonden. Gronden met de bestemming Wonen zijn op grond van artikel 18.1 van de planregels bedoeld voor woonhuizen. Per bestemmingsvlak mag op grond van artikel 18.2.2 ten hoogste één hoofdgebouw gebouwd worden. In dat artikel is ook bepaald dat hoofdgebouwen binnen deze bestemming uitsluitend woonhuizen mogen zijn. In artikel 1.77 is de definitie van een woonhuis vastgelegd: ‘een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden’. In artikel 18.5 van de planregels is bepaald dat het in strijd is met de bestemming Wonen als een woonhuis voor meer dan één woning wordt gebruikt. Een woning is in artikel 1.76 gedefinieerd als: ‘een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden’.
De overtreding
10. Alle partijen zijn het erover eens dat het bestemmingsvlak nu bewoond wordt door twee huishoudens, en dat [adres 1] en [adres 2] dus worden gebruikt als twee woningen. Het college en [derde-partij] vinden dat dat een overtreding van de planregels oplevert, omdat er van buiten gezien maar één woonhuis is.
11. [eiser] voert aan dat er geen sprake is van een overtreding van de planregels. Volgens [eiser] sluiten de planregels niet uit dat er sprake is van één hoofdgebouw met meerdere woonhuizen. Volgens hem zijn [adres 1] en [adres 2] te kwalificeren als twee woonhuizen, die beide gebruikt worden als één woning. [eiser] vindt dat nummer [adres 1] en [adres 2] qua uiterlijke verschijningsvorm niet als een eenheid beschouwd kunnen worden, omdat duidelijk sprake is van twee te onderscheiden eenheden met een eigen karakter. Ze staan alleen tegen elkaar aan, verbonden door een carport. Nummer [adres 1] en [adres 2] hebben een verschillende dakvorm, andere bouwlagen en zijn in een andere tijd gebouwd.
12. De rechtbank stelt voorop dat het college beoordelingsruimte heeft bij het bepalen of qua uiterlijke verschijningsvorm sprake is van één woonhuis. De rechtbank toetst of het college die beoordelingsruimte in redelijkheid heeft ingevuld. Het college heeft beoordeeld dat nummer [adres 1] en [adres 2] qua uiterlijke verschijningsvorm wel een eenheid zijn, omdat als je erlangs rijdt het heel duidelijk één wooneenheid is. [derde-partij] bevestigt dat en wijst erop dat het voor de architect bij de verbouwing in 2003 en 2004 een belangrijk uitgangspunt is geweest dat de bebouwing een eenheid zou vormen, onder meer qua kleurgebruik. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in redelijkheid kunnen beslissen dat in dit geval qua uiterlijke verschijningsvorm sprake is van een eenheid.
13. Er is sprake van één woonhuis. Dat woonhuis wordt gebruikt als twee woningen, en dat is in strijd met artikel 18.5 van de planregels. Gebruik in strijd met het bestemmingsplan zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend is in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Er is dus sprake van een overtreding.
De overtreder
14. [eiser] voert aan dat als er sprake is van een overtreding, hij zelf niet de overtreder is, maar [derde-partij] . Volgens hem is [adres 2] het hoofdgebouw binnen het bestemmingsvlak. Hij wijst erop dat er op grond van artikel 18.2.2 maar één hoofdgebouw mag zijn en dat hoofdgebouwen woonhuizen moeten zijn. Daarom mag volgens hem alleen in nummer [adres 2] gewoond worden. [eiser] wijst ook op de bouwtekeningen bij de omgevingsvergunningen uit 2003 en 2004. Op die tekeningen is de functie van nummer [adres 2] woonhuis en de functie van nummer [adres 1] gastenverblijf. Op basis van die vergunningen mag nummer [adres 1] dus volgens [eiser] helemaal niet als woning gebruikt worden, en nummer [adres 2] juist wel. [eiser] stelt daarom dat hij als bewoner van nummer [adres 2] ten onrechte als overtreder is aangemerkt. [derde-partij] is als bewoner van nummer [adres 1] de overtreder, want in nummer [adres 1] mag helemaal niet gewoond worden.
15. De grondslag van de handhaving is artikel 18.5 van de planregels, waarin is bepaald dat een woonhuis niet voor meer dan één woning gebruikt mag worden. De rechtbank heeft al beoordeeld dat nummer [adres 1] en nummer [adres 2] samen één woonhuis zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet op basis van het deel van de bebouwing dat bewoond wordt bepaald worden wie de overtreder is. Het bestemmingsplan maakt geen onderscheid tussen de verschillende delen van een woonhuis. Het geheel mag voor één woning gebruikt worden en dus door één huishouden bewoond worden. Welke ruimten van het woonhuis feitelijk gebruikt worden en of dat het hoofdgebouw is of niet, maakt daarvoor geen verschil. Ook de gebruiksfuncties die in de omgevingsvergunningen aan de verschillende ruimten zijn toegewezen, zijn voor de toepassing van artikel 18.5 van de planregels niet relevant.
16. Voordat [eiser] naar nummer [adres 2] verhuisde woonde er in het woonhuis maar één huishouden, het gezin [derde-partij] . Op dat moment was er dus geen sprake van strijd met artikel 18.5 van de planregels. De overtreding is ontstaan op het moment dat [eiser] in nummer [adres 2] ging wonen. Het college heeft [eiser] daarom als overtreder aangemerkt, en de rechtbank kan dat volgen.
Conclusie
17. Er is sprake van een overtreding, en het college mocht [eiser] als overtreder aanmerken. Het is niet gebleken dat handhaving in dit geval achterwege moest blijven. Het college mocht daarom tot handhaving overgaan.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 april 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.