Beoordeling
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht geconcludeerd dat de bewoning van [adres 1] en [adres 2] door twee huishoudens in strijd is met de regels van het bestemmingsplan Buitengebied. Het college mocht [eiser] als overtreder aanmerken, omdat de overtreding is ontstaan toen hij op nummer [adres 2] is gaan wonen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot deze oordelen is gekomen.
6. [eiser] heeft twee getuigen aangemeld: [A] en [B] . Zij zijn de vorige eigenaren van nummer [adres 2] . Op de zitting heeft de rechter aan [eiser] gevraagd waar de getuigen over kunnen verklaren. [eiser] heeft aangegeven dat zij kunnen verklaren over de gang van zaken. Volgens hem zijn de getuigen onder druk gezet door het college, waarbij het college zou hebben gedreigd met handhaving. [eiser] vind dat het college daarmee onbehoorlijk heeft gehandeld en daarom af zou moeten zien van handhaving.
7. De rechtbank heeft op de zitting besloten de getuigen niet te horen. De rechtbank acht het horen van deze getuigen niet relevant voor de beoordeling van de zaak. Eventuele druk die op de getuigen is uitgeoefend raakt niet aan het handhavingsbesluit richting [eiser] . De rechtbank weegt mee dat er geen sprake is van een ambtshalve besluit door het college, maar van handhaving naar aanleiding van een handhavingsverzoek.
De gewijzigde last onder dwangsom
8. Op de zitting heeft het college het besluit van 30 november 2020, waarin de last onder dwangsom is gewijzigd, ingetrokken. [eiser] heeft vervolgens op de zitting zijn beroep tegen dat besluit ingetrokken.
9. [adres 1] en [adres 2] staan op één bestemmingsvlak. Dat bestemmingsvlak heeft binnen bestemmingsplan Buitengebied de bestemming Wonen. Die bestemming is gegeven aan gronden waar eerst boerderijen op stonden. Gronden met de bestemming Wonen zijn op grond van artikel 18.1 van de planregels bedoeld voor woonhuizen. Per bestemmingsvlak mag op grond van artikel 18.2.2 ten hoogste één hoofdgebouw gebouwd worden. In dat artikel is ook bepaald dat hoofdgebouwen binnen deze bestemming uitsluitend woonhuizen mogen zijn. In artikel 1.77 is de definitie van een woonhuis vastgelegd: ‘een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden’. In artikel 18.5 van de planregels is bepaald dat het in strijd is met de bestemming Wonen als een woonhuis voor meer dan één woning wordt gebruikt. Een woning is in artikel 1.76 gedefinieerd als: ‘een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden’.
10. Alle partijen zijn het erover eens dat het bestemmingsvlak nu bewoond wordt door twee huishoudens, en dat [adres 1] en [adres 2] dus worden gebruikt als twee woningen. Het college en [derde-partij] vinden dat dat een overtreding van de planregels oplevert, omdat er van buiten gezien maar één woonhuis is.
11. [eiser] voert aan dat er geen sprake is van een overtreding van de planregels. Volgens [eiser] sluiten de planregels niet uit dat er sprake is van één hoofdgebouw met meerdere woonhuizen. Volgens hem zijn [adres 1] en [adres 2] te kwalificeren als twee woonhuizen, die beide gebruikt worden als één woning. [eiser] vindt dat nummer [adres 1] en [adres 2] qua uiterlijke verschijningsvorm niet als een eenheid beschouwd kunnen worden, omdat duidelijk sprake is van twee te onderscheiden eenheden met een eigen karakter. Ze staan alleen tegen elkaar aan, verbonden door een carport. Nummer [adres 1] en [adres 2] hebben een verschillende dakvorm, andere bouwlagen en zijn in een andere tijd gebouwd.
12. De rechtbank stelt voorop dat het college beoordelingsruimte heeft bij het bepalen of qua uiterlijke verschijningsvorm sprake is van één woonhuis. De rechtbank toetst of het college die beoordelingsruimte in redelijkheid heeft ingevuld. Het college heeft beoordeeld dat nummer [adres 1] en [adres 2] qua uiterlijke verschijningsvorm wel een eenheid zijn, omdat als je erlangs rijdt het heel duidelijk één wooneenheid is. [derde-partij] bevestigt dat en wijst erop dat het voor de architect bij de verbouwing in 2003 en 2004 een belangrijk uitgangspunt is geweest dat de bebouwing een eenheid zou vormen, onder meer qua kleurgebruik. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in redelijkheid kunnen beslissen dat in dit geval qua uiterlijke verschijningsvorm sprake is van een eenheid.
13. Er is sprake van één woonhuis. Dat woonhuis wordt gebruikt als twee woningen, en dat is in strijd met artikel 18.5 van de planregels. Gebruik in strijd met het bestemmingsplan zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend is in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Er is dus sprake van een overtreding.
14. [eiser] voert aan dat als er sprake is van een overtreding, hij zelf niet de overtreder is, maar [derde-partij] . Volgens hem is [adres 2] het hoofdgebouw binnen het bestemmingsvlak. Hij wijst erop dat er op grond van artikel 18.2.2 maar één hoofdgebouw mag zijn en dat hoofdgebouwen woonhuizen moeten zijn. Daarom mag volgens hem alleen in nummer [adres 2] gewoond worden. [eiser] wijst ook op de bouwtekeningen bij de omgevingsvergunningen uit 2003 en 2004. Op die tekeningen is de functie van nummer [adres 2] woonhuis en de functie van nummer [adres 1] gastenverblijf. Op basis van die vergunningen mag nummer [adres 1] dus volgens [eiser] helemaal niet als woning gebruikt worden, en nummer [adres 2] juist wel. [eiser] stelt daarom dat hij als bewoner van nummer [adres 2] ten onrechte als overtreder is aangemerkt. [derde-partij] is als bewoner van nummer [adres 1] de overtreder, want in nummer [adres 1] mag helemaal niet gewoond worden.
15. De grondslag van de handhaving is artikel 18.5 van de planregels, waarin is bepaald dat een woonhuis niet voor meer dan één woning gebruikt mag worden. De rechtbank heeft al beoordeeld dat nummer [adres 1] en nummer [adres 2] samen één woonhuis zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet op basis van het deel van de bebouwing dat bewoond wordt bepaald worden wie de overtreder is. Het bestemmingsplan maakt geen onderscheid tussen de verschillende delen van een woonhuis. Het geheel mag voor één woning gebruikt worden en dus door één huishouden bewoond worden. Welke ruimten van het woonhuis feitelijk gebruikt worden en of dat het hoofdgebouw is of niet, maakt daarvoor geen verschil. Ook de gebruiksfuncties die in de omgevingsvergunningen aan de verschillende ruimten zijn toegewezen, zijn voor de toepassing van artikel 18.5 van de planregels niet relevant.
16. Voordat [eiser] naar nummer [adres 2] verhuisde woonde er in het woonhuis maar één huishouden, het gezin [derde-partij] . Op dat moment was er dus geen sprake van strijd met artikel 18.5 van de planregels. De overtreding is ontstaan op het moment dat [eiser] in nummer [adres 2] ging wonen. Het college heeft [eiser] daarom als overtreder aangemerkt, en de rechtbank kan dat volgen.
17. Er is sprake van een overtreding, en het college mocht [eiser] als overtreder aanmerken. Het is niet gebleken dat handhaving in dit geval achterwege moest blijven. Het college mocht daarom tot handhaving overgaan.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.