In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 december 2020, waarin werd vastgesteld dat hij tot en met 31 juli 2021 geen recht had op een WW-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet voldeed aan de wettelijke eisen, waardoor inhoudelijke behandeling niet mogelijk was. Eiser stelde dat de gevolgen van het coronavirus het arbeidsrecht niet houdbaar maakten en dat hij niet juist behandeld was door verweerder. Echter, de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van procesbelang, aangezien eiser per 1 december 2020 weer in dienst was bij zijn werkgever en er derhalve geen werkloosheid was in de zin van de werkloosheidswet. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en er was geen recht op een WW-uitkering. De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier K.F.K. Hoogbruin, en werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.