ECLI:NL:RBMNE:2021:4892

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21 / 2752-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bestuursrechtelijke dwangsom

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 4 augustus 2021, waarin het beroep van de opposant niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht op zijn bezwaarschrift. De rechtbank had in de eerdere uitspraak bepaald dat het college binnen twee weken een besluit moest nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag, tot een maximum van € 15.000,-. De opposant stelde dat de dwangsom op 16 juli 2021 was volgelopen en dat zijn beroep ontvankelijk had moeten zijn, omdat hij op 18 juni 2021 beroep had ingesteld.

De rechtbank overwoog dat de dwangsom nog niet volgelopen was op het moment van indienen van het beroep, en dat de uitspraak van de rechtbank van 4 augustus 2021 terecht was. De rechtbank oordeelde dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet nodig was. De opposant voerde aan dat hij in een gunstiger positie had kunnen komen, maar de rechtbank wees dit af, stellende dat de prikkel om een besluit te nemen nog steeds aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef.

De beslissing werd openbaar gemaakt en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De rechtbank benadrukte dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep mogelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21 / 2752-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2021 op het verzet van

[opposant] , te [plaats] , opposant,

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingediend, omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (het college) geen beslissing heeft genomen op zijn bezwaarschrift.
In de uitspraak van 4 augustus 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
Opposant heeft niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 4 augustus 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Op 25 januari 2021 heeft de rechtbank in de zaak met nummer UTR 20/4535 bepaald dat het college binnen twee weken een besluit moet nemen op het bezwaar van opposant en als zij dit niet doet dat hem dan een dwangsom verbeurd van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-. Omdat deze dwangsom nog niet was volgelopen op het moment van het indienen van het beroep in de onderhavige zaak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank had geen twijfel over de uitkomst van de zaak, en zij heeft de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 4 augustus 2021 niet juist was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 4 augustus 2021 niet juist. In zijn verzetschrift van 13 augustus 2021 voert opposant gronden aan en verwijst daarbij ook naar de gronden in zijn verzoek tot vervallenverklaring van de uitspraak van 4 augustus 2021. De dwangsom is volgelopen op 16 juli 2021 en het beroep is ingediend op 18 juni 2021. Sinds 16 juli 2021 is er geen financiële prikkel meer om een besluit op het bezwaarschrift van opposant te nemen. De rechtbank had kunnen bepalen dat er na 16 juli 2021 weer een dwangsom ging lopen. Opposant stelt dat hij, in tegenstelling tot wat in de uitspraak staat, wel in een gunstiger positie terecht had kunnen komen. Opposant verwijst daarnaast nog naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 januari 2021. [1] In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat op het moment van het sluiten het onderzoek de dwangsom wel is volgelopen dat het beroep wel ontvankelijk is. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst opposant naar uitspraken van de rechtbank Den haag. [2] Tot slot verwijst opposant naar een aantal standpunten dat het college naar voren brengt in verweerschriften die zich bevinden in deze procedure, maar ook buiten de procedure.
4. De rechtbank is het niet eens met opposant. De rechtbank overweegt dat volgens de beleidslijn van 25 maart 2020 van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht een opvolgend beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard als het is ingesteld voordat de maximale dwangsom is volgelopen. Dit om te voorkomen dat de rechter in strijd komt met het algemeen rechtsbeginsel dat de rechter zich tweemaal over hetzelfde geschil uitspreekt. Daarbij is van belang dat de bestuursrechter kijkt naar of dat de dwangsom is volgelopen op het moment van indienen het beroep en niet op het moment van doen van de uitspraak. Omdat de dwangsom nog niet was volgelopen op het moment van het indienen van het onderhavige beroep heeft de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5. De uitspraak van de Afdeling die opposant aanhaalt ziet niet op dezelfde situatie als hier aan de hand is. In de uitspraak van de Afdeling staat namelijk dat het in die zaak gaat om een overgangssituatie tussen twee beleidslijnen. De Afdeling vermeldt daarbij dat het alleen heeft gekeken naar de feiten in die zaak en niet kijkt naar de beleidslijn van
25 maart 2020. Omdat hier geen sprake is van een overgangssituatie wat betreft de beleidslijnen voor het vollopen van dwangsommen ziet de rechtbank in deze uitspraak geen aanleiding om het beroep van opposant ontvankelijk te verklaren en af te wijken van de beleidslijn van 25 maart 2020.
6. Wat betreft de gunstiger positie die opposant zou kunnen bereiken oordeelt de rechtbank als volgt. Omdat er op het moment van indienen van beroep nog een dwangsom liep als gevolg van de eerdere uitspraak van deze rechtbank, kon opposant redelijkerwijs niet in een gunstiger positie komen en heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt in verzet over de situatie ten tijde van de uitspraak waartegen het verzet zich richt. Met de opgelegde dwangsom, waarvan de maximale omvang ten tijde van belang nog niet is bereikt, was de prikkel om een besluit op bezwaar te nemen nog steeds aanwezig.
7. De rechtbank ziet in de overige gronden die opposant aanvoert geen reden waarom het beroep alsnog ontvankelijk verklaard zou moeten worden.
8. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van
4 augustus 2019 in stand blijft.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 12 oktober 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.

Voetnoten

2.ELCI:NL:RBDHA:2021:10248, ELCI:NL:RBDHA:2021:2890, ELCI:NL:RBDHA:2021:3531 en