In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 4 augustus 2021, waarin het beroep van de opposant niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht op zijn bezwaarschrift. De rechtbank had in de eerdere uitspraak bepaald dat het college binnen twee weken een besluit moest nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag, tot een maximum van € 15.000,-. De opposant stelde dat de dwangsom op 16 juli 2021 was volgelopen en dat zijn beroep ontvankelijk had moeten zijn, omdat hij op 18 juni 2021 beroep had ingesteld.
De rechtbank overwoog dat de dwangsom nog niet volgelopen was op het moment van indienen van het beroep, en dat de uitspraak van de rechtbank van 4 augustus 2021 terecht was. De rechtbank oordeelde dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet nodig was. De opposant voerde aan dat hij in een gunstiger positie had kunnen komen, maar de rechtbank wees dit af, stellende dat de prikkel om een besluit te nemen nog steeds aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef.
De beslissing werd openbaar gemaakt en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De rechtbank benadrukte dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep mogelijk was.