ECLI:NL:RBMNE:2021:4879

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
16.245870-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot moord met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 13 oktober 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 september 2020 in Almere een poging tot moord heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer, [slachtoffer], opgewacht en hem meermalen met een mes in het bovenlichaam gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, wat blijkt uit de communicatie tussen hem en het slachtoffer voorafgaand aan de steekpartij. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding heeft geëist voor zowel immateriële als materiële schade. De rechtbank heeft de immateriële schade vastgesteld op € 8.000 en de materiële schade op € 1.676,38, wat leidt tot een totaalbedrag van € 9.676,38 dat de verdachte aan het slachtoffer moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de verplichting opgelegd dat bij niet-betaling de verdachte 83 dagen kan worden gegijzeld. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek en meerdere zittingen, waarbij de rechtbank de standpunten van zowel de officier van justitie als de verdediging heeft gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.245870-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1996] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol te Badhoevedorp.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 januari 2021, 19 maart 2021, 16 april 2021, 14 juli 2021 en 29 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.P.A. Kint, advocaat te Zoetermeer naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van hetgeen door mr. A.T. van Vulpen, advocaat te Almere, namens slachtoffer en benadeelde partij [slachtoffer] naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 29 september 2021 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
op 28 september 2020 in Almere samen met een ander of alleen heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden (moord dan wel doodslag), door hem een- of meermalen met een mes in de borst en/of de buik te steken en/of met een mes in de richting van zijn bovenlichaam te steken;
subsidiair:
op 28 september 2020 in Almere samen met een ander of alleen [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem een- of meermalen met een mes in de borst en/of de buik te steken;
meer subsidiair:
op 28 september 2020 in Almere samen met een ander of alleen heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem een- of meermalen met een mes in de borst en/of de buik te steken en/of met een mes in de richting van zijn bovenlichaam te steken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat weliswaar vaststaat dat aangever [slachtoffer] is gestoken en gewond is geraakt, maar dat voor het aan verdachte ten laste gelegde medeplegen, de voorbedachte raad en het (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Ten slotte heeft de raadsman naar voren gebracht dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op de plaats delict aanwezig is geweest en daar aangever heeft gestoken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer] verklaart dat hij op 28 september 2020 omstreeks 21.00 uur is neergestoken. [2] [slachtoffer] had met [verdachte] [3] afgesproken om hem 10 euro terug te geven. [slachtoffer] verklaart: “
Ik ben vanaf mijn eigen huis naar Muziekwijk gegaan om hem dat te geven. … Ik moest van hem naar Muziekwijk komen. Anders zou hij bij mij komen. Ik kwam en zag hem daar staan. Toen ik bij hem kwam pakte hij mij en ik keek hem oog in oog. [4] … Ik gaf [verdachte] zijn geld. Hij nam de 10 euro aan en meteen stak hij mij. Hij stak met rechts. [5] … Hij pakte mij vast met zijn linkerhand en hij stak mij meerdere keren met een mes.” [6]
Op 28 september 2020 rond 21.04 uur treft een verbalisant in een bushalte bij station Almere Muziekwijk een man aan. De man hield zijn beide handen over elkaar onder zijn linker borst
op zijn buik. Zijn handen zaten onder het bloed en zijn linker broekspijp was compleet doorbloed. [7] Deze man was [slachtoffer] . [8]
Uit een door een arts op 12 oktober 2020 ingevulde geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] blijkt dat sprake was van steekverwondingen in borst en buik. Er was uitwendig bloedverlies, [slachtoffer] was in shock, er waren verwondingen van de lever en het hartzakje en er bevond zich bloed in de borstholte, waarvoor een operatie heeft plaatsgevonden. [9]
Getuige [getuige] verklaart dat zij de avond van het incident thuis was en dat [slachtoffer] tussen 18.00 en 19.00 uur thuis kwam. Hij had 100 euro van een vriend gekregen. Een uurtje later werd hij door die vriend gebeld; er zou een probleem zijn en de getuige hoorde dat [slachtoffer] en de vriend via de telefoon ruzie aan het maken waren. [slachtoffer] is toen heel haastig weggegaan. [10]
Uit een bij [slachtoffer] aangetroffen mobiele telefoon blijkt dat hij via Facebook Messenger voor het laatst contact had gehad met [verdachte] . Dit gesprek begon om 19.05 uur. [11] Om 20.03 uur stuurt [verdachte] , na een mislukte poging een audiogesprek met [slachtoffer] te beginnen, een foto met daarbij onder meer de teksten “
Waar ben je”, “
Hoelsng moet ik wel niet wachte” en “
Anders kom ik bezoekje doen”. Verbalisant herkent op de door [verdachte] gestuurde foto de locatie station Almere Muziekwijk. [12] [slachtoffer] antwoordt om 20.32 uur “
Ben onderweg” en kort daarna “
Ben der over 15 mins”, waarop [verdachte] reageert “
Ik ben hier”, “
Doe snel a kanker hond je tijd is aangebroke”. [13]
Bewijsoverwegingen
Aan verdachte is (primair) poging tot moord, althans poging tot doodslag ten laste gelegd.
Van de zijde van de verdediging is ten aanzien van een aantal bestanddelen van het ten laste gelegde verweer gevoerd. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een bij de steekpartij aanwezige andere persoon (medeverdachte), gericht op (een poging tot) het van het leven beroven van aangever [slachtoffer] . Van het ten laste gelegde
medeplegenzal daarom worden vrijgesproken.
Opzet
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer meermalen met een mes in het bovenlichaam, te weten in de borst en in de buik, heeft gestoken. Uit de letselverklaring betreffende aangever blijkt dat onder meer zijn lever en hartzakje zijn geraakt, hetgeen erop duidt dat het steken door verdachte met (enige) kracht heeft plaatsgevonden.
Mede gelet op hetgeen hierna is overwogen met betrekking tot de voorbedachte raad komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte bij station Almere Muziekwijk aangever heeft opgewacht met het vooropgezette plan om aangever van het leven te beroven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte, door aangever meermalen (met kracht) met een mes in het bovenlichaam te steken, de wil – en daarmee het volle opzet – heeft gehad op het doden van aangever.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van de voor (een poging tot) moord vereiste voorbedachte raad moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen handelen en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing voor voorbedachte raad, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Tussen verdachte en aangever bestond een conflict dat kennelijk betrekking had op geld. Op de avond van 28 september 2020 hebben zij tijdens een telefoongesprek ruzie gemaakt en hebben zij een chatgesprek gevoerd waarbij is besproken dat zij elkaar dezelfde avond bij station Almere Muziekwijk zouden treffen. Dit chatgesprek is aangevangen om 19.05 uur en om 20.03 uur stuurt verdachte berichten naar aangever waaruit blijkt dat hij bij station Almere Muziekwijk op aangever wacht en dat hij ongeduldig is. Wanneer aangever een halfuur later antwoordt dat hij er over een kwartier zal zijn, scheldt verdachte aangever uit en laat hem weten dat ‘zijn tijd is aangebroken’.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte naar station Almere Muziekwijk is gegaan en daar aangever heeft opgewacht. Verdachte was op dat moment in het bezit van een mes. Uit het chatgesprek en de bij dit gesprek behorende tijdlijn blijkt dat dit wachten in ieder geval drie kwartier heeft geduurd. Aldus heeft verdachte voldoende tijd gehad om zich te beraden op zijn handelen zodra aangever zou verschijnen en op de gevolgen van zijn handelen. Op het moment dat aangever is verschenen en naar verdachte is toegegaan, heeft verdachte aangever direct vastgepakt en meermalen (met kracht) in het bovenlichaam gestoken. Nu noch uit de verklaringen van aangever, noch uit de verklaringen van verdachte of de medeverdachte is gebleken van enige contra-indicatie, leidt de rechtbank uit het voorgaande af dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad en niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Poging tot moord
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en -overwegingen acht de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigen bewezen zoals hierna in rubriek 5 is vermeld.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair:
op 28 september 2020 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte rade van het leven te beroven, met een mes in de borst en de buik van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot moord.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte gaat de rechtbank uit van het volgende.
Over verdachte zijn (onder meer) de volgende rapporten opgemaakt:
  • een Pro justitia psychiatrisch rapport van 25 januari 2021, uitgebracht door dr. I.F.F.M. Elzakkers, psychiater;
  • een Pro justitia psychologisch rapport van 25 januari 2021, uitgebracht door M. Krekt, GZ-psycholoog.
De deskundigen Elzakkers en Krekt concluderen dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking welke ook aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen. Beide deskundigen onthouden zich van het geven van een forensische beschouwing en een advies, om reden dat verdachte zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht.
Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank dat er geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 8 jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde, verzocht om aan verdachte geen straf op te leggen. Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van enig ten laste gelegd feit en tot een strafoplegging komt, heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte al 364 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dat hij de mogelijkheid heeft om weer aan het werk te gaan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] onverhoeds aangevallen en meermalen met kracht met een mes in het bovenlichaam gestoken, waardoor het slachtoffer het leven had kunnen verliezen. Dat het slachtoffer niet dodelijk gewond is geraakt, is niet aan verdachte te danken.
De aanval van verdachte is voor het slachtoffer een uiterst beangstigende ervaring geweest. Slachtoffers van dit soort strafbare feiten kunnen lange tijd ernstige psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Dat het handelen van verdachte daadwerkelijk grote impact heeft (gehad) op het slachtoffer blijkt uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring en uit hetgeen zijn raadsvrouw op de terechtzitting van 29 september 2021 in aanvulling op die verklaring naar voren heeft gebracht.
De rechtbank neemt voorts in overweging dat een levensdelict zoals dat door de verdachte is gepleegd ernstige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweegbrengt. Dit geldt voor de samenleving in het algemeen en in het bijzonder (ook) voor de personen in de nabijheid van het slachtoffer.
Het misdrijf moord behoort tot de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht. De wetgever heeft de ernst van dit feit tot uitdrukking gebracht door een levenslange of tijdelijke gevangenisstraf (van 30 jaren) als strafmaximum te stellen. In dit geval is sprake van een
pogingtot moord, hetgeen betekent dat het strafmaximum een derde lager is.
De persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennis genomen van:
  • de Pro justitia rapportages zoals hiervoor in rubriek 7 vermeld;
  • een rapport van Reclassering Nederland te Haarlem van 8 februari 2021, waarin de reclassering meldt niet te kunnen adviseren of interventies en/of toezicht nodig zijn;
  • een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 17 juni 2021.
Het bewezen verklaarde feit wordt, nu uit de Pro justitia rapportages van de deskundigen Elzakkers en Krekt niet anders is gebleken, volledig aan verdachte toegerekend.
De rechtbank neemt - in het voordeel noch in het nadeel van verdachte - in aanmerking dat hij blijkens voornoemd uittreksel justitiële documentatie niet eerder ter zake van een soortgelijk feit is veroordeeld.
Ten slotte weegt de rechtbank de (proces)houding van verdachte in zijn nadeel mee. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat een futiele aanleiding kennelijk voldoende is geweest om over te gaan tot het plegen van een zeer ernstig feit. Vervolgens heeft verdachte gezwegen en zich op zijn zwijgrecht beroepen en aldus op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedragingen. Dit maakt dat de kans dat verdachte in de toekomst opnieuw een (soortgelijk) feit zal plegen naar het oordeel van de rechtbank allerminst ondenkbaar. Dat verdachte bovendien niet, althans volstrekt onvoldoende heeft willen meewerken aan onderzoek door gedragskundigen en reclassering doet het ergste vrezen voor de toekomst.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf en de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit door verdachte is begaan. De rechtbank let daarnaast op de straffen die in soortgelijke strafzaken door rechters zijn opgelegd en houdt ten slotte rekening met de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden zoals hiervoor omschreven.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen kan, mede in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of minder zware straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De door de officier van justitie gevorderde straf doet, gelet op het hiervoor overwogene, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de rechtbank zal dan ook aan verdachte een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles overwegend acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren passend en geboden. De tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal op deze gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.BENADEELDE PARTIJ

9.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 11.676,38, bestaande uit vergoedingen voor immateriële schade ten bedrage van
€ 10.000,-- en voor materiële schade ten bedrage van € 1.676,38.
De gestelde materiële schade van € 1.676,38 is opgebouwd uit de volgende posten:
  • € 364,72 aan kosten betreffende het eigen risico van de zorgverzekering;
  • € 23,82 aan kosten voor medicatie;
  • € 420,-- aan daggeldvergoeding in verband met het verblijf in het ziekenhuis;
  • € 489,84 aan reiskosten van de ouders van [slachtoffer] om hem in het ziekenhuis te bezoeken;
  • € 378,-- aan kosten voor huishoudelijke hulp verleend door de ouders van [slachtoffer] .
De benadeelde partij heeft verzocht voornoemd bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen. Zij heeft tevens gevorderd te bepalen dat de toewijzing van de vordering hoofdelijk zal plaatsvinden en dat het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan en dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak van verdachte, verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Voor het geval de rechtbank dit standpunt passeert, heeft de raadsman verzocht een eventueel toe te wijzen bedrag aan immateriële schade te matigen en de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek tot vergoeding van de reiskosten van zijn ouders en de kosten voor huishoudelijke hulp, althans het verzoek tot vergoeding van deze kosten af te wijzen. Daartoe is gesteld dat geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen (mogelijk) bewezen verklaarde gedragingen van verdachte en voornoemde schade, althans dat deze schade onvoldoende is onderbouwd.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezen verklaarde feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, zodat hij in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een causaal verband tussen de bewezen verklaarde gedragingen van verdachte en de gestelde immateriële schade. De rechtbank acht de door de benadeelde partij ingediende vordering voldoende onderbouwd en stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 8.000,--. De vordering zal tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 september 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft ter zake immateriële schade meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank wijst de vordering voor het meerdere af.
Materiële schade
Ten aanzien van de gestelde materiële schade(bedragen) overweegt de rechtbank het volgende.
Eigen risico zorgverzekering, kosten medicatie en daggeldvergoeding ziekenhuis
De schade voor zover die betrekking heeft op voornoemde kosten komt voor vergoeding in aanmerking. Deze schade is veroorzaakt door het handelen van verdachte. De benadeelde partij heeft de hoogte van deze schadebedragen voldoende onderbouwd en verdachte heeft deze schade niet weersproken. De door de benadeelde partij gevorderde bedragen van respectievelijk € 364,72 (kosten eigen risico zorgverzekering), € 23,82 (kosten voor medicatie) en € 420,-- (daggeldvergoeding in verband met verblijf in het ziekenhuis) zullen worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 september 2020 tot de dag van volledige betaling.
Reiskosten ouders [slachtoffer] en kosten huishoudelijke hulp
Na een wijziging van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kunnen derden zich (met ingang van 1 januari 2019) in het strafproces voegen ter zake van kosten die zij ten behoeve van het slachtoffer hebben gemaakt, de zogenoemde ‘verplaatste schade’ zoals bedoeld in art. 6:107, eerste lid onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit betreft kosten die het slachtoffer, als niet de derde maar hijzelf deze zou hebben gemaakt, van de verdachte had kunnen vorderen.
De omstandigheid dat art. 6:107 BW aan derden een eigen recht op schadevergoeding toekent ter zake van ‘verplaatste schade’ en de thans op grond van artikel 51f, tweede lid, Sv bestaande mogelijkheid voor die derden om zich ter zake daarvan te voegen in het strafproces, doen niet af aan de bevoegdheid van het slachtoffer om, als benadeelde partij, ook zelf vergoeding van deze schade te vorderen. Hierbij verdient aantekening dat, indien de verdachte de schade heeft vergoed aan de derde die de kosten daadwerkelijk heeft gemaakt, hij in zoverre ook tegenover het slachtoffer is bevrijd en omgekeerd.
De rechtbank verwijst voor voornoemde overwegingen met betrekking tot ‘verplaatste schade’ naar rechtsoverweging 2.4.8 in het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793).
Ten aanzien van de reiskosten van de ouders van het slachtoffer en de kosten betreffende de door deze ouders geboden huishoudelijke hulp overweegt de rechtbank dat verdachte een alleenstaande man is die – mede gelet op de ernst van zijn letsel en de daaruit voortvloeiende (fysieke) beperkingen – gedurende een aantal weken zowel ten aanzien van aan hem afgelegde bezoeken in het ziekenhuis als voor huishoudelijke hulp (volledig) aangewezen was op zijn familie. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van rechtstreekse schade die moet worden aangemerkt als verplaatste schade. Deze gevorderde kosten van respectievelijk € 489,84 en € 378,-- acht de rechtbank daarom voor vergoeding toewijsbaar.
Hoofdelijkheid
Nu vrijspraak zal volgen van het ten laste gelegde medeplegen, zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot het hoofdelijk toewijzen van de vordering afwijzen.
Veroordeling in de kosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het (als vergoeding voor immateriële en materiële schade samen toe te wijzen) bedrag van € 9.676,38, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 september 2020 tot de dag van volledige betaling. Indien door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 83 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart de primair ten laste gelegde
poging tot moordbewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 9.676,38 (€ 8.000,-- vergoeding voor immateriële schade en € 1.676,38 voor materiële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag van € 9.676,38, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde (aan immateriële schade) af;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 9.676,38 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 83 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij [slachtoffer] dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Bos, voorzitter, mrs. W.S. Ludwig en mr. A.M. Loots, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 oktober 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 28 september 2020 te Almere, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachte rade van het leven te beroven, opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen althans eenmaal in de borst en/of de buik, althans in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden en/of- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen althans eenmaal in de richting van het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 28 september 2020 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de borst en/of de buik, in elk geval het lichaam, heeft toegebracht door eenmaal of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borst en/of de buik, in elk geval het lichaam te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 28 september 2020 te Almere, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] eenmaal of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en/of de buik, in elk geval het lichaam heeft gestoken en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen althans eenmaal in de richting van het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 1 oktober 2020, BVH zaaknummer 2020319445 en onderzoeknummer MD2R020184 / Odford, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 762. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
2.Pagina 638
3.Pagina’s 640 en 639
4.Pagina 640
5.Pagina 641
6.Pagina 644
7.Pagina 501
8.Pagina 502
9.Een geschrift: geneeskundige verklaring, pagina 660
10.Pagina’s 600 en 601
11.Pagina 537
12.Pagina 540
13.Pagina’s 540 en 541