9.4Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezen verklaarde feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, zodat hij in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een causaal verband tussen de bewezen verklaarde gedragingen van verdachte en de gestelde immateriële schade. De rechtbank acht de door de benadeelde partij ingediende vordering voldoende onderbouwd en stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 8.000,--. De vordering zal tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 september 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft ter zake immateriële schade meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank wijst de vordering voor het meerdere af.
Materiële schade
Ten aanzien van de gestelde materiële schade(bedragen) overweegt de rechtbank het volgende.
Eigen risico zorgverzekering, kosten medicatie en daggeldvergoeding ziekenhuis
De schade voor zover die betrekking heeft op voornoemde kosten komt voor vergoeding in aanmerking. Deze schade is veroorzaakt door het handelen van verdachte. De benadeelde partij heeft de hoogte van deze schadebedragen voldoende onderbouwd en verdachte heeft deze schade niet weersproken. De door de benadeelde partij gevorderde bedragen van respectievelijk € 364,72 (kosten eigen risico zorgverzekering), € 23,82 (kosten voor medicatie) en € 420,-- (daggeldvergoeding in verband met verblijf in het ziekenhuis) zullen worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 september 2020 tot de dag van volledige betaling.
Reiskosten ouders [slachtoffer] en kosten huishoudelijke hulp
Na een wijziging van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kunnen derden zich (met ingang van 1 januari 2019) in het strafproces voegen ter zake van kosten die zij ten behoeve van het slachtoffer hebben gemaakt, de zogenoemde ‘verplaatste schade’ zoals bedoeld in art. 6:107, eerste lid onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit betreft kosten die het slachtoffer, als niet de derde maar hijzelf deze zou hebben gemaakt, van de verdachte had kunnen vorderen.
De omstandigheid dat art. 6:107 BW aan derden een eigen recht op schadevergoeding toekent ter zake van ‘verplaatste schade’ en de thans op grond van artikel 51f, tweede lid, Sv bestaande mogelijkheid voor die derden om zich ter zake daarvan te voegen in het strafproces, doen niet af aan de bevoegdheid van het slachtoffer om, als benadeelde partij, ook zelf vergoeding van deze schade te vorderen. Hierbij verdient aantekening dat, indien de verdachte de schade heeft vergoed aan de derde die de kosten daadwerkelijk heeft gemaakt, hij in zoverre ook tegenover het slachtoffer is bevrijd en omgekeerd.
De rechtbank verwijst voor voornoemde overwegingen met betrekking tot ‘verplaatste schade’ naar rechtsoverweging 2.4.8 in het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793). Ten aanzien van de reiskosten van de ouders van het slachtoffer en de kosten betreffende de door deze ouders geboden huishoudelijke hulp overweegt de rechtbank dat verdachte een alleenstaande man is die – mede gelet op de ernst van zijn letsel en de daaruit voortvloeiende (fysieke) beperkingen – gedurende een aantal weken zowel ten aanzien van aan hem afgelegde bezoeken in het ziekenhuis als voor huishoudelijke hulp (volledig) aangewezen was op zijn familie. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van rechtstreekse schade die moet worden aangemerkt als verplaatste schade. Deze gevorderde kosten van respectievelijk € 489,84 en € 378,-- acht de rechtbank daarom voor vergoeding toewijsbaar.
Hoofdelijkheid
Nu vrijspraak zal volgen van het ten laste gelegde medeplegen, zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot het hoofdelijk toewijzen van de vordering afwijzen.
Veroordeling in de kosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het (als vergoeding voor immateriële en materiële schade samen toe te wijzen) bedrag van € 9.676,38, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 september 2020 tot de dag van volledige betaling. Indien door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 83 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.