4.3Het oordeel van de rechtbank
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder feit 4 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] ;
- een proces-verbaal van verhoor van aangever [benadeelde 2] , inclusief de berichten in bijlagen;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte van 18 februari 2019, genummerd PL0900-2018166147-25, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, houdende een bekennende verklaring van verdachte, doorgenummerde pagina’s 445 tot en met 447.
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte van 20 februari 2019, genummerd PL0900-2018166147-26, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, houdende een bekennende verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , doorgenummerde pagina’s 460 tot en met 463.
Bewijsmiddelen feit 1 tot en met feit 3, feit 5, feit 7 en feit 9
Aangeefster [benadeelde 4] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Adres [benadeelde 4] : [adres] te [woonplaats] .
Ik ken [verdachte] sinds 1989. Hij noemt zichzelf ook wel [artiestennaam] . Ik heb [artiestennaam] leren kennen in het uitgaansleven. Wij zijn toen bevriend geraakt.
Ik heb in 2015 goed contact met [artiestennaam] gehad. [artiestennaam] heeft toen bij mij in huis gewoond vanaf augustus 2015 tot en met de kerst. In dat half jaar heeft [artiestennaam] 12.000 euro van mij geleend. In oktober 2015 ben ik in behandeling gekomen bij de GGZ. Ik was op dat moment erg kwetsbaar. Ik was overspannen en ik hoorde stemmen in mijn hoofd.
Rond 7 mei 2017 zijn [artiestennaam] en [medeverdachte] bij mij komen wonen. Zij zijn bij mij blijven wonen tot 16 december 2017.
[artiestennaam] heeft mij verteld dat hij in Duitsland en Brazilië heeft gewerkt en dat hij in Brazilië heeft geïnvesteerd in een woonproject. [artiestennaam] vertelde mij dat hij daardoor heel veel geld heeft verdiend en dat hij dat op een rekening in Liechtenstein heeft staan.
Hij heeft mij die rekening ook laten zien op zijn telefoon. Ik zag wel dat er heel veel cijfers op stonden. Ik weet het niet zeker, maar ik dacht dat het ongeveer 9 miljoen in euro’s
was. [artiestennaam] vertelde mij dat hij alleen niet aan dat geld kon komen. [artiestennaam] vertelde mij
telkens dat als ik hem geld gaf, hij weer bij die rekeningen kon komen. Maar telkens lukte dit niet. Ik ben hierdoor erg onder druk gezet. Hij beloofde me meermalen dat hij het geld terug zou geven.
De afgelopen jaren heeft [artiestennaam] meerdere malen geld geleend van mij. Het was volgens mij in 2015. Hij vroeg mij of ik hem 1000 euro kon lenen. Hij heeft meerdere malen gevraagd of ik hem geld wilde lenen. Met de kerst 2015 wilde ik dat [artiestennaam] het geld ging terugbetalen. Hij zei dat hij dit zou doen, maar het gebeurde nooit.
Om mij tegemoet te komen, kwam [artiestennaam] met een voorstel.
Hij stelde voor om een schuldbekentenis op te stellen waarin hij aangaf dat hij mij 18.000 euro schuldig zou zijn. Met zijn tweeën zijn wij aan het bedrag gekomen. We hebben alles opgeteld. Deze schuldbekentenis heeft [artiestennaam] van internet gehaald en hebben wij samen ingevuld en getekend op 1 november 2017.
In november 2017 vroeg [artiestennaam] ook een bedrag van mij. Ik had toen geen geld en hij stelde voor dat wij mijn auto, een Volkswagen Polo, voorzien van het kenteken [kenteken] , als onderpand zouden geven bij een pandjesbaas. Wij zijn toen naar een pandjesbaas in het zuiden gereden, ik dacht ergens in Nijmegen, maar dit weet ik niet zeker, en kregen 4500 euro voor mijn auto. Ik heb [artiestennaam] toen die 4500 euro gegeven. Hij heeft dit toen op zijn rekening gezet. Hij zou mij dat bedrag binnen de maand teruggeven zodat ik mijn auto een maand later weer op kon halen daar. Het was de afspraak dat mijn auto een maand bij die pandjesbaas zou blijven. Ik kreeg dat geld echter niet terug van [verdachte] . Volgens mij was het weer dat hij dan bij het grote geld kon komen, door het geld dat hij nu van mij kreeg.
Ik ken [artiestennaam] al zolang en hij had mij beloofd mij nooit in de steek te laten.
De laatste keer dat [artiestennaam] mij om geld vroeg was op 15 mei 2018. Dit was een bedrag
van 5 euro. Ik heb [artiestennaam] in juni 2018 een bericht gestuurd om te vragen hoe het met hen ging. [artiestennaam] belde toen terug naar mij. Dit is het laatste contact geweest met hem. Hij vertelde mij toen dat hij mij niet in de steek zou laten. Van het totale bedrag wat ik hem geleend heb, heb ik 1 keer 2000 euro overgeschreven naar zijn bankrekeningnummer. Tevens heb ik meerdere kleinere bedragen naar hem overgemaakt. De rest van de totale lening heb ik iedere keer contant aan hem gegeven.
Ik doe kopieën van de bankafschriften bij de aangifte. Ik heb op die kopieën aangestreept welke bedragen er allemaal aan [artiestennaam] zijn gegeven.
Uit de in de bijlage bij de aangifte van aangeefster [benadeelde 4] gevoegde afschriften van de bankrekening van [benadeelde 4] blijkt dat er tussen 31 augustus 2015 en 15 mei 2018 op verschillende momenten geldbedragen zijn overgemaakt naar [verdachte] dan wel zijn er geldbedragen afgeschreven waarvan de aangeefster heeft verklaard dat dit contant is opgenomen ten behoeve van [verdachte] . Deze geldbedragen belopen in totaal € 19.780,-.
Aangeefster [benadeelde 5] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
In april 2009 heb ik een mevrouw genaamd [medeverdachte] en een meneer genaamd [artiestennaam] ( [verdachte] ) ontmoet in het Anthonie van Leeuwenhoek ziekenhuis. Ik was daar op het moment omdat ik te horen had gekregen dat ik borstkanker had. Ook mevrouw [medeverdachte] had dezelfde diagnose gekregen. Hierdoor hadden wij veel gespreksstof en kwamen ook aan de praat.
Ergens halverwege juli 2017 kwam ik hen beiden tegen bij de Albert Heijn in Soest. Zij waren bezig om een stichting, genaamd [stichting] , op te zetten om mensen te helpen. Er werd mij een baan aangeboden.
De heer [artiestennaam] had aangegeven dat hij veel geld had verdiend met aandelen en effecten. Hij had alles geregeld in Luxemburg, Vaduz. Hij had mij ook meerdere afschriften getoond waarop grote geldbedragen stonden. Ik zag dat dit bankafschriften waren op zijn naam.
Het waren allemaal documenten van een bank in Luxemburg. Hij vroeg aan mij of ik hem
wat geld kon geven. Hij gaf aan dat hij al geld had over laten maken vanuit Luxemburg
naar Nederland echter dit duurde even. Hij vroeg of ik tweeduizend euro aan hem wilde lenen. Ik heb hem dit geld geleend omdat het allemaal erg overtuigend klonk op dat moment. Ik heb hem dit geld contant overhandigd. Ik heb dit geld wel van mijn eigen rekening gehaald. In totaal heb ik 10.000 Euro geleend aan [artiestennaam] . Al dit geld is contant aan hem
gegeven.
Door mevrouw [medeverdachte] is een schuldbekentenis opgesteld. Hierin staat kort samengevat
dat ik 14.000 Euro zou terugkrijgen van mevrouw [medeverdachte] . Ik kreeg maar geen geld terug van [artiestennaam] of [medeverdachte] . Uiteindelijk heb ik een app naar hen gestuurd. Ik gaf in de app aan dat ik graag geld van hen terug zou zien. In een antwoord van hen gaven zij aan dat het wel goed zat met het geld echter het zou langer gaan duren. Ik heb van hen nooit enig geld terug gezien.
In de bij de aangifte van aangeefster [benadeelde 5] gevoegde WhatsApp-gesprekken tussen “ [benadeelde 5] ” en “ [medeverdachte] en [artiestennaam] ” van 29 juli 2017 tot en met 12 januari 2018 staat onder meer en zakelijk weergegeven – het volgende:
04-09-17 - [medeverdachte] en [artiestennaam] : dan zie je maar weer dat al zijn geld wat nu deze kant op komt totaal niet gelukkig maakt.
09-09-17 - [medeverdachte] en [artiestennaam] : hij wil je dus gewoon contant afbetalen, direct 12.000, (dat is van die 10 van het contract + 900 + nog die 850 van [naam] en die 250 van de laatste keer), wanneer een gedeelte officieel hierheen is getransporteerd.
11-10-17 - [benadeelde 5] : Nu kan ik naar de bijstand en uitleggen waarom ik zo stom ben geweest om het spaargeld van mijn moeder zaliger aan een Stichting uit te lenen.
24-10-17 - [medeverdachte] en [artiestennaam] : Feit is dat je veel geld in goed vertrouwen hebt uitgeleend en dat dit NIET weg is. Het bedrag inclusief het afgesprokene staat overeind en hoef je je geen zorgen om te maken, daar wordt aan gewerkt, maar door alle druk en de ingezette tonen moeten we het nu alleen nog zakelijk houden en klaar is kees.
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] staat onder meer het volgende:
Gegevens Kamer van Koophandel
Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt het volgende over de Stichting
[stichting] :
De bestuurder is [medeverdachte] , geboren op [1959] te [geboorteplaats] .
Datum functie: 17 februari 2017.
Aangever [benadeelde 1] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Plaats delict: [adres] , [woonplaats]
Pleegdatum/tijd: Tussen woensdag 1 november 2017 om 08:00 uur en donderdag 20 september 2018 om 08:00 uur.
Ik ben via een familielid in contact gekomen met [verdachte] , dat is ongeveer 40
jaar geleden.
Het werd een kennis van mij. Ongeveer anderhalf tot twee jaar terug stond hij ineens bij mij op de stoep en hij vroeg meteen: Kan je me helpen ik heb geld nodig. Toen kwam hij met een aannemelijk verhaal over dat hij geld tegoed had (miljoenen) uit het buitenland maar dat hij eerst geld moest storten om dat los te krijgen. Hij liet een stukje telefoon tekst zien waaruit ik opmaakte dat het wel kon kloppen.
In de periode van 2017 tot nu heb ik hem in totaal ongeveer drie en een half duizend euro tot vierduizend euro betaald, het totale bedrag stond in de telefoon van [verdachte] . Ik weet ook dat hij de naam [artiestennaam] gebruikt als artiestennaam. Zijn vriendin [medeverdachte] deed ook mee met deze oplichting/verduistering. Ik weet verder geen gegevens van haar behalve haar telefoonnummer, dat is [telefoonnummer] . Zij stuurde ook zielige mails en steunde zijn verhaal. Ook leende zij van mij geld en gaf dat dan door aan [verdachte] .
Ik heb diverse sms’jes van hem. Hij heeft het daarin ook over zijn vriendin [medeverdachte] op wiens bankrekening beslag is gelegd.Omdat hij nu alle kosten moest betalen heb ik niet alleen 270 euro nodig maar ook nog 760 euro om alles af te wikkelen. Dit was echt het laatste wat hij nodig had
[de rechtbank begrijpt dat deze tekst ziet op een van de hiervoor bedoelde sms-berichten die verdachte naar [benadeelde 1] had gestuurd].
Ik maakte daaruit op dat als ik dat aan hem gaf hij alles af kon wikkelen, zijn geld los kon krijgen en mij dan kon terugbetalen zoals hij in een sms schreef/ beloofde. Dan weer een SMS dat hij bij de ING zit en dat hij het zo had weten te schuiven dat hij nog 130 euro nodig heeft en het dan donderdag helemaal rond kan zijn. Of zelfs morgenmiddag al.
Hij sms-te: [benadeelde 1]
[de rechtbank begrijpt: aangever [benadeelde 1] ],doorbraak komt NU. Vanaf morgen zijn we weg uit Baarn en gaan we nieuw leven leiden.
Ik leende maar aan hem, kreeg soms een beetje terug maar daarna leende hij weer meer bij en hij kwam steeds weer aan met een ander verhaal en keer op keer dat hij nog een beetje geld nodig had en dat het bijna afgewikkeld was en zijn geld los zou komen.
Op het eind wou hij nog meer geld hebben en toen gaf hij zijn rijbewijs af als onderpand. Ik gaf hem toen weer geld.
In de bij de aangifte in de bijlage gevoegde sms-berichten tussen aangever [benadeelde 1] en “ [medeverdachte] ”[de rechtbank begrijp: medeverdachte [medeverdachte] ]staat – zakelijk weergegeven – het volgende:
6 mei 2018 - [medeverdachte] : [benadeelde 1] ik krijg morgen ook mijn vakantiegeld, niet veel maar toch. We zitten nog heel even op slot maar het is nu super aan het kantelen. Ik kan je morgenavond probleemloos 200 euro geven (dus 50 extra) als je ons vanavond naar Zeist brengt en 150 kan voorschieten.
30 augustus 2018 - [medeverdachte] : [benadeelde 1] , vreemde situatie! Ik weet dat alles nu al goed zit met [verdachte]
[de rechtbank begrijpt: verdachte]wat geld betreft en alles daarin al vorm krijgt! Niet morgen dus maar NU AL!
Aangever [benadeelde 6] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Plaats delict: [straat] , [woonplaats]
Ik ken de heer [verdachte] sinds eind juni 2017, een week voordat ik hem dat geld leende. [verdachte] vroeg aan mij of ik hem geld wilde lenen omdat zij
[de rechtbank begrijpt: verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ]een huurachterstand hadden en dreigden hun woning uitgezet te worden.[verdachte] vroeg in eerste instantie iets van 2500 euro. Ik had echt met die mensen te doen dus ik heb op 3 juli 2017 een bedrag van 2500 euro naar hem overgemaakt op eerder genoemde bankrekening. [verdachte] vertelde dat hij geld in het buitenland had en dat hij in augustus 2017 daar geld van kreeg en dat hij mij dan terug zou betalen. Het zou in een deposito staan. [verdachte] beloofde mij 1000 euro aan rente te betalen, maar ik vertelde hem dat dat niet nodig was. [verdachte] vertelde mij dat hij geld nodig had om zijn geld uit dat depot te krijgen en de tweede keer dat hij geld vroeg aan mij was om de deurwaarder te betalen. Op 10 juli heb ik dus een bedrag van 1000 euro overgemaakt en een bedrag van 3000 euro. In totaal heb ik dus 6500 euro overgemaakt naar [verdachte] .
Op 12 juli 2017 wilde ik bij [medeverdachte] en [verdachte] langs voor een bakje koffie. Ik kreeg weer hetzelfde verhaal te horen van [verdachte] over die deposito. Op 4 juli 2017 heb ik bij [medeverdachte] en [verdachte] thuis een schuldbekentenis ontvangen voor een bedrag van 7500 euro. Die duizend euro wilden zij als bonus geven maar dat vond ik niet nodig. [medeverdachte] heeft deze schuldbekentenis ondertekend. Tevens staat er in dat ik het bedrag van 7500 euro zou ontvangen op uiterlijk 1 augustus 2017.
In de bijlage van de aangifte is een schuldbekentenis gevoegd, waarin staat vermeld dat [medeverdachte] € 7.500,- schuldig is aan [benadeelde 6] .
Uit de in de bijlage van de aangifte gevoegde afschriften van de bankrekening van [benadeelde 6] blijkt dat er op 3 juli 2017 en 10 juli 2017 geldbedragen zijn overgemaakt naar [verdachte] , die in totaal € 6.500,- bedragen.
[aangeefster] heeft namens aangeefster [werkgever] , de voormalig werkgever van medeverdachte [medeverdachte] , – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Plaats delict: [adres] , [woonplaats]
In augustus 2018 kwam [werkgever] erachter dat er nog een derde benadeelde is, mevrouw [benadeelde 8] , geboren op 6 september 1961 te Weert. Zij heeft een bedrag van 2500 euro aan [medeverdachte] geleend en voor zover ik weet heeft [medeverdachte] nog niets terugbetaald. Mevrouw [benadeelde 8] was op dat moment patiënt bij [werkgever] en zij volgde creatieve therapie bij [medeverdachte] .
Mevrouw [benadeelde 8] heeft het bedrag van 2500 euro via online bankieren overgemaakt. Op 18 juni 2018 maakte zij een bedrag van 1500 euro over naar bankrekeningnummer [rekeningnummer] met als omschrijving: lening. Diezelfde dag maakte mevrouw [benadeelde 8] nog een bedrag van 500 euro over naar het zelfde bankrekeningnummer. Op 21 juni 2018 maakte zij nog een keer 500 euro over naar dezelfde bankrekening.
Ik weet dat [medeverdachte] een schuldbekentenis had getekend voor mevrouw [benadeelde 8] . Ik heb u een USB-stick gegeven waarop alle documentatie staat, zoals de bankoverschrijvingen, en berichten (sms) tussen [medeverdachte] en mevrouw [benadeelde 8] .
In de bij het proces-verbaal van verhoor aangeefster gevoegde chronologische uiteenzetting van de contacten tussen mevrouw [benadeelde 8] , [medeverdachte] en [verdachte] staat – zakelijk weergegeven – het volgende:
[17-6-2018] [bijnaam medeverdachte]
[de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ]: Hallo [benadeelde 8] , hier even een wat ongebruikelijk vraagje van mij. Ik zit nu door de verbouwing van mijn huis in [woonplaats] tijdelijk in het Figi hotel hier in Zeist. Aanstaande woensdag krijg ik een groot stuk eigen geld uit mijn woning door de opgebouwde overwaarde. Is het aan jouw kant mogelijk dat jij voor een paar dagen 1500 euro kan voorschieten en dat ik je dan aanstaande woensdag daar 2000 euro voor teruggeef? Dus 500 extra! Ik kan dat heel goed missen en gun juist jou deze bonus!! Ik zelf heb immers woensdag ook een flinke extra door wat al heel lang in mijn huis zat. Je zou me er voor nu in ieder geval heel erg mee helpen en ik geef toch evengoed voor die paar dagen een schuldbekentenis mee voor je zekerheid, dus dan teken ik voor 2000 maar je hoeft dus maar 1500 voor te schieten en je hebt het woensdag weer terug op je rekening of contant.
Sessie 18-06: [medeverdachte] geeft [benadeelde 8] een kadootje (tijdschrift) als bedankje. [medeverdachte] vraagt [benadeelde 8] om € 500,- extra (of meer, wat [benadeelde 8] kan missen) over te maken.
[16:01, 21-6-2018] [bijnaam medeverdachte] : Hoi [benadeelde 8] , ik zit net achter de computer en wilde vanmiddag ook even dat geld terugstorten. Je hebt totaal 2000 euro naar mij overgemaakt en daar wil ik je dan toch 500 extra voor geven ok? Het hypotheekcontract voor mij is allemaal rond, getekend enz. en wordt overgemaakt naar mijn bank, maar vanmiddag stond het er nog niet op. Misschien wat later op de middag, ik hoop dat het niet morgen pas komt want ik heb jou te betalen. Hoop dat je nog heel even geduld hebt. In het uiterste geval kan ik de 2500 euro (maandag als je dat niet te eng vindt) ook in een envelopje geven. Zelf zit ik nu ook steeds op mijn bankapp te kijken want ik wil jou graag eerst nu al terugbetalen. Ik heb toen ook al zo lang moeten wachten voordat mijn aanvraag er door en goedgekeurd was en nu weer wachten op hun overboeking.
[20:12, 21-6-2018] [bijnaam medeverdachte] : Maar voor nu, is het voor jou nog mogelijk dat je voor het laatst iets zou kunnen betekenen en dat ik je dan nog een kleine extra er overheen geef? Zodat ik voor de zekerheid dit weekend wat rustiger kan ingaan en mijn ding hier doen.
[21:43, 21-6-2018] [bijnaam medeverdachte] : Mocht ik het morgen zelf al binnen hebben dan maak ik het gelijk terug aan je over en anders volgende week.
SMS van [verdachte] 08-08, 10.54: Toch om mogelijke hulp, een warm woord of ondersteuning te kunnen mogen ontvangen beseft zij ook dat juist het contact tot begrip of antwoorden kan leiden en niet meer lijden hoeft te betekenen. In een, niet in sms te verwoorden, maar wel in een persoonlijk gesprek mogelijk beter uit leggen, het hoe en waarom, kunnen wij, mits dat U past, met [medeverdachte] in het hotel afspreken waar zij vooralsnog verblijft. Als het kan en de wil aansluit bij de gevoelens van Uwer beiden, dan kan dat en zeker gezien de urgentie van de extreme situatie, liefst al vandaag, nog voor of tussen de middag ?? vriendelijke groet, [verdachte] .
Uit de in de bijlage van
het proces-verbaal van verhoor aangeefster [werkgever]gevoegde afschriften van de bankrekening van [benadeelde 8] blijkt dat er op 18 juni 2018 en 21 juni 2018 geldbedragen zijn overgemaakt naar [medeverdachte] , die in totaal € 2.500,- bedragen.
Aangever [benadeelde 9] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Begin augustus 2018, de juiste datum weet ik niet meer precies, kwam ik [verdachte] weer tegen in de serre van hotel Figi aan Het Rond te Zeist. Ik hoorde dat dhr. [verdachte] zei dat hij in Amersfoort met zijn motor een ongeluk had gehad. Voor de renovatie van zijn gebit moest hij diverse behandelingen ondergaan, vertelde hij mij.Tevens hoorde ik hem zeggen dat hij geen geld had voor deze behandelingen.
Ongeveer na een half uur kwam er een dame, die later de vriendin bleek te zijn van dhr. [verdachte] , bij ons aan tafel zitten. Zij stelde zich voor als [medeverdachte] . Ik hoorde mevr. [medeverdachte] vertellen dat zij haar woning had verkocht, maar dat het geld van de verkoop, ongeveer 350.000 Euro nog niet beschikbaar was. Ik hoorde haar vertellen dat zij en dhr. [verdachte] al wel de woning hadden moeten verlaten en daarom tijdelijk in Hotel Figi verbleven. Zij vertelde tevens dat ze eigenlijk hier het geld niet voor hadden. Ik heb daarop
aangeboden om de hotelkosten op mij te nemen. Er werd met klem beloofd dat dit bedrag zou worden terugbetaald zodra het geld van het huis zou vrijkomen. Ik ben wekenlang, tot eind augustus de geldschieter geweest van deze twee personen. Heb hotelrekening betaald, eten en drinken, en boodschappen die zij hebben gedaan. Ik heb van mijn spaarrekening [rekeningnummer] geld overgemaakt naar mijn lopende rekening met hetzelfde rekeningnummer als mijn spaarrekening. Dit heb ik in het bijzijn van dhr. [verdachte] overgemaakt op zijn rekening, te weten [rekeningnummer] bij het ING bankfiliaal aan de 1e Hogeweg 200 te Zeist. Ik heb in totaal 6000,- Euro aan dhr. [verdachte] overgemaakt.
Ik heb tweemaal contant geld gegeven aan dhr. [verdachte] , eenmaal 100,- en eenmaal 150 Euro. Ook hiervan werd gezegd dat ik het zo spoedig mogelijk terug zou krijgen. Ook dit is tot op heden niet gebeurd. Dhr. [verdachte] vertelde mij dat hij voor zijn gebit naar een kaakchirurg moest om deze te laten repareren, maar hier was geen geld voor, omdat het geld van de verkoop van het huis nog steeds niet rond was. Nadat dhr. [verdachte] bij de kaakchirurg was geweest heb ik ook de rekeningen van de behandelingen bij deze chirurg, betaald. Dit waren ongeveer vijf behandelingen en materiaal.
Eind augustus is het vragen om geld abrupt gestopt. Ik heb het vermoeden dat het geld van de verkoop van het huis los was gekomen. Tot op dit moment heb ik ook niets meer vernomen van dhr. [verdachte] en mevr. [medeverdachte] . Ik heb ook nog niets terug gezien van het geleende bedrag aan beiden. Ze hebben die weken, in augustus 2018, van mijn geld geleefd. In totaal dus 6000,- Euro.
Uit de in de bijlage van de aangifte van aangever [benadeelde 9] gevoegde afschriften van de bankrekening [benadeelde 9] blijkt dat er op 16, 20 en 23 augustus 2018 geldbedragen zijn overgemaakt naar [verdachte] , die in totaal € 6.000,- bedragen.
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] staat onder meer het volgende:
Op verzoek van verbalisant heeft collega [verbalisant 3] van de financiële recherche een onderzoek ingesteld naar de verdachte [medeverdachte] en [verdachte] . Daarbij is het volgende naar voren gekomen:
Mevrouw [medeverdachte] heeft een bescheiden inkomen. Zij heeft op 31 oktober 2016 haar woning ( [adres] te [woonplaats] ) verkocht voor 127.600 euro, dat was een verlies van 51.400 euro ten opzichte van haar koopprijs. Op 7 juli 2017 is zij blijkens PL0900_BVH_2017207265_1 die woning uitgezet. Ze heeft de laatste jaren geen vermogen aan de Belastingdienst opgegeven, en ook de bedragen op haar bekende rekeningen stellen niet veel voor.
Meneer [verdachte] heeft in het geheel geen bekend inkomen of vermogen.
Verdachte heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Beschikt u over geld in het buitenland ergens?
A: Nee.
V: Heeft u ooit geld geleend van [benadeelde 4] ?
A: Ja.
V: Had u afspraken gemaakt met [benadeelde 4] over het terugbetalen van het geleende geld?
A: Ja, ik zou dat in delen terugbetalen. Ik zou dat eigenlijk vorig jaar al terug betaald moeten hebben.
V: Waarom wilde u dat geld lenen van [benadeelde 4] ?
A: Om mijn idealen te verwezenlijk en ik heb ook heel veel gegokt.
A: Een vriendin van mij had tegen [medeverdachte] gezegd dat ik gokverslaafde was. Diep in haar hart wist [medeverdachte] dat ook wel.
O: Ik toon u nu een kopie van die schuldbekentenis, getekend op 1 november 2017?
V: Herkent u deze schuldbekentenis?
A: Ja dat klopt. Ik heb die Polo in samenspraak met haar [de rechtbank begrijpt: verpand]. Dan klopt die 18.000 euro.
O: In november 2017 zou u ook weer geld hebben willen lenen van [benadeelde 4] . Toen zij aangaf
het geld niet te hebben vroeg u haar om de auto als onderpand bij een pandjesbaas in
te leveren wat ook gebeurde volgens [benadeelde 4] .
A: Dat klopt.
V: Waar is dat geld nu?
A: Opgemaakt aan loten, leven, en mensen terugbetalen. Iedere keer schuiven.
V: Heeft u kapitaal vermogen in Amerika of Liechtenstein?
A: Nee.
V: Dus u had tegen hem gelogen over dat kapitaal in Amerika en Liechtenstein?
A: Dat kan je als leugen zien.
V: Kent u [benadeelde 1] ?
A: Ja.
V: Heeft u ergens bijgehouden hoeveel u van hem geleend heeft?
A: Ik heb het idee dat hij nog 1600 euro van mij krijgt en geen 3000 of meer.
V: Zegt de naam [benadeelde 8] u iets?
A: Ja dat is ook een cliënt.
O: Wij tonen u nu een schuldbekentenis, geschreven op briefpapier van Figi, waarop staat dat u en [medeverdachte] [benadeelde 8] een bedrag van 2500 euro schuldig zijn en dit bedrag uiterlijk 31 augustus 2018 zullen terugbetalen. Het briefje is gedateerd op 8 augustus 2018.
V: Waarvoor hadden jullie dat geld nodig?
A: Ja dat klopt. Wij wilden het ene gat met het andere gat vullen.
V: Wat hebben jullie met dat geld gedaan?
A: Er is met dat geld heen en weer geschoven. We sliepen toen ook in hotels en dat liep ook in de papieren.
V: Wiens idee wat het om geld te lenen bij haar patiënten?
A: In alle gevallen is het aangestuurd door mij.
O: Als wij alles bij elkaar optellen dan hebben u en [medeverdachte] in de periode tussen augustus 2015 tot heden een bedrag van minimaal 82.000 euro geleend van kennissen/vrienden/patiënten. In 2018 alleen al is het een bedrag van minimaal 58.000 euro.
V: Wat heeft u met dat geld gedaan?
A: Geleefd, gegokt, hotels
V: Heeft u [medeverdachte] aangezet om geld te lenen bij kennissen/vrienden en haar voorgehouden dat u een rijk man bent?
A: Ik heb daar over gelogen ja.
O: Mevrouw [benadeelde 5] geeft aan dat jullie ontmoeting in het ziekenhuis was.
A: Wij hebben van haar geld geleend om deze stichting leven in te blazen.
O: U zou aangegeven hebben dat u veel geld had verdiend in de aandelen en effecten.
A: Ja dat klopt.
V: U zou alles geregeld hebben in Luxemburg
A: In Liechtenstein
O: U wilde 2000 euro lenen van mevrouw [benadeelde 5] en dit zou u contant gekregen hebben.
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A: Ja dat klopt, dat heb ik toen contant van haar ontvangen.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Heeft u nog bij andere patiënten geld geleend?
A: Ja, mevrouw [benadeelde 8]
[de rechtbank begrijpt: aangeefster [benadeelde 8] ]
V: Heeft u ook geld geleend van [benadeelde 8] en zo ja, hoeveel?
A: U zegt mij dat het om 2500 (vijfentwintighonderd) Euro ging, volgens mij klopt dit wel.
V: Waarvoor had u dat geld nodig?
A: Dit was voor het deposit van [verdachte] , de hotelkosten en voor onszelf als leefgeld.
O: Als wij alles bij elkaar optellen dan hebben u en [verdachte] in de periode tussen augustus 2015 tot heden een bedrag van minimaal 82.000 euro geleend van kennissen/vrienden/patiënten. In 2018 alleen al is het een bedrag van minimaal 58.000 euro.
V: Wat heeft u met dat geld gedaan?
A: Dit geld is hoofdzakelijk naar [verdachte] gegaan, maar ik heb er ook van geleefd.
O: [benadeelde 5]
[de rechtbank begrijpt: [benadeelde 5] ]had 10.000 euro in contanten geleend aan dhr. [artiestennaam]
[de rechtbank begrijpt: verdachte]. Dit geld was voor de stichting.
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A: Ik wist dat [benadeelde 5] 10.000 euro aan hem had geleend.
V: Is dat uw handtekening die op deze schuldbekentenis staat bij [medeverdachte] ?
A: Ja, dat is mijn handtekening.
V: Was [artiestennaam] er bij toen deze schuldbekentenis werd getekend?
A: Ja, hij was er ook bij aanwezig.
V: Waarom heeft u deze schuldbekentenis dan getekend?
A: Ik ben de bestuurder van de stichting [stichting] .
O: Aangeefster had een app gestuurd naar het telefoonnummer [telefoonnummer] dat zij het geld terug wilde hebben. Er was een bericht terug gestuurd dat het wel goed zat met het geld, maar dat het langer ging duren.
A: Ik heb dit berichtje gestuurd.
Verdachte heeft ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik heb gezegd dat ik geld op een buitenlandse rekening had staan en dat ik daar niet bij kon, omdat ik een bedrag moest betalen en dat het geleende geld daarvoor bedoeld was. Dat kan als een leugen gezien worden. Ik heb geen geld in het buitenland. Ik heb er alles aan gedaan om mensen vertrouwen te geven om mij geld te geven.
Er is geld geleend van aangever [benadeelde 6] .
Wat aangever [benadeelde 9] zegt over het lenen van dat geld klopt. Ik heb die € 6.000,- van [benadeelde 9] niet voor mijn gebit gebruikt want er moest veel meer gebeuren.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen feit 1 tot en met feit 5, feit 7 en feit 9
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang.
De rechtbank stelt aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft vanaf augustus 2015 gedurende een lange periode van verschillende personen geld geleend. Vanaf 1 juli 2017 heeft medeverdachte [medeverdachte] daaraan meegedaan. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de verdachten zich niet slechts hebben voorgedaan als bonafide geldleners. Zij hebben zich bediend van leugens om de aangevers zo ver te krijgen dat zij deze leningen zouden verstrekken. Deze leugens bestonden er onder andere in dat de verdachten de aangevers meermalen hebben voorgehouden dat verdachte [verdachte] beschikte over grote sommen geld op buitenlandse rekeningen en dat hij een klein bedrag van de aangevers nodig had om toegang te krijgen tot dat vermogen, zodat hij daarmee de aangevers kon terugbetalen. Daarnaast hield medeverdachte [medeverdachte] de aangevers voor dat zij haar huis met overwaarde had verkocht en op korte termijn zou beschikken over het geld, maar dat zij in de tussentijd moest overleven en daarvoor geld nodig had van de aangevers. Uit de bewijsmiddelen volgt dat beide verhalen niet waar zijn. Bij alle in de bewijsmiddelen genoemde aangevers werd een van de voornoemde leugens gebruikt. Om het vertrouwen van de aangevers in de kredietwaardigheid van de verdachten kracht bij te zetten werd in sommige gevallen een rekeningafschrift getoond van de beweerdelijke buitenlandse tegoeden, een schuldbekentenis opgemaakt en ondertekend waarin een spoedige terugbetaling werd beloofd, een rijbewijs als onderpand afgegeven en/of een hoge rente of bonusbedrag beloofd. Sommige aangevers maakten geld over naar de rekening van verdachte of de medeverdachte en anderen overhandigden het geld contant. Wanneer de aangevers op verschillende momenten om hun geld vroegen werd hen meermalen toegezegd dat zij snel zouden worden terugbetaald als er op korte termijn toegang verkregen zou worden tot het buitenlandse vermogen of het verkoopbedrag van de woning. Verdachten noemden concrete terugbetaaldata, maar telkens als de betreffende data in zicht kwamen, noemden de beide verdachten concrete – gelogen – omstandigheden waardoor de terugbetaling toch langer op zich liet wachten. De verdachten hebben verklaard dat zij het geleende geld hebben gebruikt als leefgeld, dat ermee gegokt werd en dat daarmee andere leningen werden afbetaald.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachten het oogmerk hadden om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en betrekt daarbij de zaken waar zij het geleende geld aan besteedden, het aantal aangevers van wie geld werd geleend, de lange perioden waarin zij geen (substantiële) terugbetalingen hebben verricht, het feit dat zij niet (meer) over eigen middelen beschikten om de geleende gelden terug te betalen en dat de geleende gelden niet of nauwelijks zijn aangewend om andere schulden mee af te lossen. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte waarin hij claimt de intentie te hebben (gehad) om alle aangevers terug te betalen dan ook ongeloofwaardig.
Ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte] overweegt de rechtbank dat zij heeft gelogen door aangevers voor te houden dat zij op korte termijn de overwaarde uit haar woning zou krijgen, op een moment dat zij haar woning allang had verkocht. Daarnaast blijkt uit de berichten die zij onder andere naar aangever [benadeelde 2] heeft verstuurd dat zij volledig is meegegaan in het leugenachtige verhaal van verdachte [verdachte] en dat zij verschillende aangevers keer op keer aan het lijntje houdt, terwijl het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan dan dat [medeverdachte] wist dat het geleende bedrag niet terugbetaald zou worden. Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat een vriendin aan [medeverdachte] heeft verteld dat hij gokverslaafd was. Bovendien was ook voor [medeverdachte] duidelijk dat het geleende geld werd opgemaakt aan onder meer hun levensonderhoud en de hotelovernachtingen.
Door een samenweefsel van verdichtsels iemand bewegen
Met betrekking tot de vraag of door verdachte gebruik is gemaakt van een samenweefsel van verdichtsels die de aangevers ertoe hebben bewogen om de leningen te verstrekken overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachten ten eerste misbruik hebben gemaakt van persoonlijke relaties waarin de aangevers de verdachten vertrouwden zodat de aangevers hen geld zouden lenen. De aangevers werd meermalen toegezegd dat zij hun geld terug zouden krijgen en zij hebben daarbij alle mogelijke middelen aangewend, waaronder leugens over niet-bestaande vermogens, schuldbekentenissen en nieuwe beloftes, om dit vertrouwen in stand te houden en te versterken, om vervolgens weer om geld te vragen, wetende dat zij niet in staat zouden zijn om aan hun beloftes te voldoen. De vertrouwenwekkende aard, het aantal en het elkaar versterkende karakter van de onware mededelingen, maken dat de handelingen van de verdachten, tezamen genomen, naar het oordeel van de rechtbank kunnen worden gekwalificeerd als een samenweefsel van verdichtsels. De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de aangevers mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken zijn overgegaan tot de afgifte van meerdere geldbedragen. De verdachten hebben met hun leugens en bedrieglijke handelingen de aangevers in de waan gebracht met bonafide geldleners van doen te hebben en zij werden dus ook bewogen tot afgifte van geldbedragen. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank de verdediging dan ook niet in de stelling dat er slechts sprake is van één leugen en dat niet aannemelijk is geworden dat de aangevers door het oplichtingsmiddel zijn bewogen tot de afgifte.
Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen is vereist dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. De rechtbank stelt daartoe vast dat verdachten bij elk van de in de bewijsmiddelen genoemde aangevers een actieve rol hebben gehad. De verdachten wisselden elkaar af bij het benaderen van aangevers en afhankelijk van de vraag wie met welke aangever een (vertrouwens)relatie had, onderhielden zij meer of minder contact met hen, waarbij ten aanzien van alle aangevers met beide verdachten contact is geweest, waarin de verdachten elkaars leugens en beloftes ondersteunden. Het geld dat vervolgens geleend werd, werd door beide verdachten gebruikt in de bekostiging van hun levensstijl. De rechtbank is daarom van oordeel dat er bij beide verdachten sprake is geweest van een materiële en intellectuele bijdrage van voldoende gewicht aan het strafbare feit en van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 tot en met feit 5, feit 7 en feit 9 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Vrijspraak feit 6 en feit 8
De rechtbank overweegt dat er onvoldoende bewijs is om vast te stellen dat de verdachten aangever [benadeelde 7] (feit 6) leugens hebben verteld om haar ertoe te bewegen een geldbedrag aan hen uit te lenen. Er is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een oplichtingsmiddel. Daarbij komt dat uit het dossier niet blijkt dat verdachten wisten of redelijkerwijs hadden moeten weten dat aangeefster [benadeelde 7] aan beginnende Alzheimer-dementie leed. Ten aanzien van aangever [benadeelde 3] (feit 8) stelt de rechtbank vast dat de verdachten wel leugens hebben verteld, maar dat deze aangever eerder al uit zichzelf had aangeboden om de verdachten geld te lenen. Er is daarom onvoldoende bewijs dat de aangever door een oplichtingsmiddel is bewogen tot het uitlenen van een geldbedrag. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 6 en feit 8 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.