ECLI:NL:RBMNE:2021:4835

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 181
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van Tozo-uitkering na inkomensonderzoek

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 1 januari 2018 ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel met haar onderneming, op 8 april 2020 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Verweerder heeft bij besluit van 18 juni 2020 aan eiseres bijstand verleend voor kosten van levensonderhoud, maar heeft later een terugvordering ingesteld van € 1.019,76 omdat uit inkomensonderzoek bleek dat eiseres te veel voorschot had ontvangen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 12 mei 2021, die via Skype plaatsvond, hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Verweerder stelde dat de uitkering die eiseres op grond van de Werkloosheidwet (WW) ontvangt hoger is dan zij vooraf heeft opgegeven, wat heeft geleid tot de terugvordering. Eiseres betwistte dit niet, maar voerde aan dat verweerder geen rekening had gehouden met de negatieve inkomsten uit haar onderneming, wat volgens haar wel had gemoeten gezien het doel van de Tozo.

De rechtbank overwoog dat de Tozo is bedoeld om zelfstandig ondernemers te ondersteunen die door de coronacrisis in financiële problemen zijn gekomen. De rechtbank oordeelde dat de Tozo geen ruimte biedt voor maatwerk en dat verweerder terecht geen rekening heeft gehouden met de negatieve inkomsten uit de onderneming van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder een juist besluit had genomen. De uitspraak werd gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/181

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. C.J. van der Have),
en

[verweerder], verweerder

(gemachtigde: A. Harchaoui).

Inleiding en procesverloop

Eiseres staat sinds 1 januari 2018 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met haar onderneming ‘[onderneming]’. Zij heeft op 8 april 2020 een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo).
Bij besluit van 18 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres bijstand verleend voor kosten van levensonderhoud op grond van de van € 9,01 per maand. De aan haar verstrekte voorschotten heeft verweerder teruggevorderd tot een bedrag van € 1.019,76. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 30 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021 via Skype. Zowel eiseres als verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Standpunten van partijen

1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit inkomensonderzoek is gebleken dat de uitkering die eiseres op grond de Werkloosheidwet (WW) ontvangt hoger is dan vooraf door haar is opgegeven. Als gevolg hiervan heeft eiseres over de maanden april en mei 2020 te veel voorschot ontvangen. Omdat eiseres daardoor te veel voorschot heeft ontvangen in de maanden april en mei 2020, vordert verweerder dit terug.
2. Eiseres is het niet met het bestreden besluit. Zij betwist niet dat zij een uitkering op grond de WW ontvangt die hoger is dan vooraf door haar is opgegeven. Zij vindt echter dat verweerder bij het vaststellen van het recht op de inkomensvoorziening ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de negatieve inkomsten uit haar onderneming. Dit had verweerder volgens haar wel moeten doen, omdat de Tozo is bedoeld om ondernemingen te stutten. Daarnaast had verweerder op grond van artikel 18 van de Participatiewet (Pw) de Tozo af moeten stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van eiseres.

Overwegingen

3. Uit de nota van toelichting bij de Tozo [1] blijkt dat dit een speciale, tijdelijke regeling is die in het leven is geroepen om zelfstandig ondernemers te helpen die door de coronacrisis en door de maatregelen van de overheid om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan in de financiële problemen zijn gekomen. Indien een zelfstandig ondernemer als gevolg van de coronacrisis niet zelf in zijn bestaan kan voorzien, dan biedt de Tozo een inkomensvoorziening. De basis voor de Tozo ligt in artikel 78f van de Pw. Hierin staat, kort samengevat, dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot verlening van bijstand aan zelfstandigen en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. De Tozo is geïnspireerd op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (hierna: Bbz 2004), dat dezelfde grondslag heeft. Maar er zijn verschillen. Zo ontbreekt in de Tozo, zoals deze gold ten tijde van deze zaak, een toets op levensvatbaarheid van het bedrijf, een toets op het vermogen van de zelfstandige en een toets op het inkomen van de echtgenoot of geregistreerde partner.
4. Uit de Nota van Toelichting bij de Tozo blijkt verder dat het inkomensbegrip als bedoeld in artikel 32 van de Pw bij het vaststellen van het recht op inkomensondersteuning op grond van de Tozo als uitgangspunt wordt gehanteerd. Uit artikel 32 van de Pw volgt dat onder inkomen worden verstaan alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Deze bestanddelen dienen een periodiek karakter te hebben, gericht te zijn op levensonderhoud en betrekking te hebben op de periode waarover recht bestaat.
5. Op basis van 3. en 4. volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat de Tozo is bedoeld om ondernemingen te stutten en dat verweerder daarom ook de negatieve inkomsten uit onderneming moet betrekken. De Tozo is namelijk bedoeld om zelfstandig ondernemers met financiële problemen als gevolg van de coronacrisis een inkomensvoorziening te verschaffen. De rechtbank ziet ook in het bepaalde in artikel 32 van de Pw geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder rekening had moeten houden met de negatieve inkomsten uit onderneming bij het vaststellen van het recht op de inkomensvoorziening.
6. Evenmin is de rechtbank van oordeel dat verweerder de afstemmingsmogelijkheid uit artikel 18 van de Pw moest toepassen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt dit uit het karakter van de Tozo, in die zin dat het een snel uitvoerbare noodregeling betreft waar geen ruimte is voor maatwerk. [2]
Conclusie
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het bestreden besluit een juist besluit genomen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Gena, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Staatsblad 2020, 118.
2.Zie in dit verband ook de uitspraak van de Rechtbank Limburg van 28 mei 2021, rechtsoverweging 11.2, ECLI:NL:RBLIM:2021:4337.