ECLI:NL:RBMNE:2021:4831

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1315
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht op basis van schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De eiser ontving vanaf 29 oktober 2018 bijstand naar de norm voor alleenstaande, maar zijn recht op bijstand werd door verweerder ingetrokken op basis van een schending van de inlichtingenplicht. Dit volgde na een anonieme melding dat eiser schilderwerkzaamheden verrichtte, wat aanleiding gaf tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand.

Verweerder heeft in het primaire besluit van 23 november 2020 het recht op bijstand van eiser met ingang van 20 oktober 2020 ingetrokken, en ook de bijstand over de periode van 20 november 2018 tot en met 20 oktober 2020. In het bestreden besluit van 15 februari 2021 werd het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, maar werd het recht op bijstand over de periode van 1 januari 2019 tot en met 23 juni 2020 ingetrokken. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 7 juni 2021, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd duidelijk dat eiser niet de gevraagde bankafschriften had ingeleverd, wat verweerder als een schending van de inlichtingenplicht beschouwde. Eiser stelde dat hij de inlichtingenplicht niet had geschonden, omdat hij geen toegang had tot de bankafschriften van de rekening van zijn ex-vriendin, maar de rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om de benodigde informatie te verstrekken.

De rechtbank concludeerde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de intrekking van de bijstandsuitkering terecht was. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1315

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.G. Eckhardt),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: J.M. van Holt).

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op
bijstand van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 20 oktober 2020
ingetrokken. Daarnaast heeft verweerder het recht op bijstand over de periode 20 november
2018 tot en met 20 oktober 2020 ingetrokken.
Bij besluit van 15 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en het recht op bijstand van eiser over de periode
1 januari 2019 tot en met 23 juni 2020 ingetrokken.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021 via Skype. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De relevante feiten en omstandigheden
1. Eiser ontving vanaf 29 oktober 2018 bijstand naar de norm voor alleenstaande.
1.1.
Naar aanleiding van een anonieme melding dat eiser schilderwerkzaamheden verricht, is verweerder een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand.
1.2.
Bij brief van 9 oktober 2020 is eiser uitgenodigd voor een gesprek op 20 oktober 2020. Daarbij is eiser verzocht afschriften over de periode 29 november 2018 tot en met 20 oktober 2020 in te leveren van alle bank- en spaarrekeningen waarover hij kon beschikken.
1.3.
Eiser is op het gesprek verschenen. Tijdens het gesprek heeft hij verklaard dat hij de beschikking had of heeft gehad over een Rabobankrekening van zijn ex-vriendin, mevrouw [A] (hierna: [A] ). Hij had haar bankpas en haar pincode. Omdat eiser geen bankafschriften van dit rekeningnummer en van zijn eigen rekeningnummer [rekeningnummer] heeft ingeleverd, heeft verweerder het recht op bijstand bij besluit van 22 oktober opgeschort met ingang van 20 oktober 2020. In dat besluit is eiser in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door uiterlijk op 29 oktober 2020 bankafschriften van voornoemde rekeningnummers in te leveren. Eiser heeft de gevraagde gegevens niet overgelegd.
1.4.
In bezwaar heeft eiser alsnog de bankafschriften van zijn rekeningnummer [rekeningnummer] overgelegd, niet die van de rekening van [A] .
Het standpunt van verweerder
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand van eiser over de periode 1 januari 2019 tot en met 23 juni 2020 moet worden ingetrokken. Gedurende deze periode heeft eiser een relatie gehad met [A] en kon hij over haar rekening beschikken. Eiser heeft, hoewel daarom expliciet is gevraagd, verzuimd bankafschriften van het rekeningnummer van [A] aan te leveren. Door dit na te laten heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden, als gevolg waarvan het recht op bijstand over de betreffende periode niet kan worden vastgesteld.
Het standpunt van eiser
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Omdat [A] geen medewerking verleent, kan hij de gevraagde bankafschriften niet aanleveren.
Op het rekeningnummer van [A] heeft hij ongeveer € 200,- leefgeld gestort. Na het verlenen van vriendendienst heeft hij € 600,- ontvangen en dit niet gemeld. Dat kan hem worden verweten. Verder heeft hij alle informatie over zijn inkomsten waar hij de beschikking over had verstrekt. Gelet op het voorgaande meent eiser dat het recht op bijstand in de betreffende periode kan worden vastgesteld.
De overwegingen en het oordeel van de rechtbank
4. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 17, eerste lid, van de Pw in samenhang met de artikelen 54, derde lid, van de Pw. Het besluit tot intrekking van bijstand is een belastend besluit, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat verweerder aannemelijk moet maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan.
5. In artikel 17, eerste lid, van de Pw is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Dit is de zogenoemde inlichtingenplicht.
6. Vast staat dat eiser de beschikking heeft gehad over de rekening van [A] . Dit heeft eiser niet gemeld. Ook heeft eiser desgevraagd niet de bankafschriften van deze rekening over de periode waarin eiser over deze rekening kon beschikken ingeleverd bij verweerder, ook niet nadat hem daartoe een hersteltermijn was geboden. Hiermee heeft eiser de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden. Dat eiser de gevraagde bankafschriften niet kan aanleveren, omdat [A] weigert die te verstrekken, komt voor eisers rekening en risico. Doordat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, was voor verweerder niet vast te stellen of eiser recht had op bijstand in de betreffende periode. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij, als hij de gevraagde bankafschriften wel zouden hebben ingeleverd, recht op bijstand zou hebben gehad. Verweerder was op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw verplicht de bijstandsuitkering in te trekken.
Conclusie
7. Uit het voorgaande volgt dat het recht op bijstand van eiser terecht is ingetrokken over de periode van 1 januari 2019 tot en met 23 juni 2020. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Gena, griffier. De beslissing is uitgesproken op 26 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.