In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij haar een bestuurlijke boete van € 1.270,- was opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht op basis van de Participatiewet (Pw). Verweerder had in een later besluit de boete gematigd tot € 399,48. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep mede gericht was tegen het ingetrokken besluit, maar dat eiseres geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling daarvan, waardoor dit beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.
De rechtbank heeft vervolgens de beroepsgronden van eiseres beoordeeld. Eiseres voerde aan dat verweerder niet had voldaan aan de verzwaarde bewijslast bij het opleggen van de boete. De rechtbank oordeelde echter dat de onderzoeksbevindingen van verweerder voldoende waren om de schending van de inlichtingenplicht vast te stellen. Eiseres had niet gemeld dat zij in de betreffende periode inkomsten had ontvangen en dat zij niet woonachtig was op het opgegeven adres. De rechtbank oordeelde dat de boetes evenredig en passend waren en dat de beroepsgronden van eiseres niet slaagden.
Daarnaast werd er ook ingegaan op de argumenten van eiseres met betrekking tot de cautie, de overschrijding van de redelijke termijn, bevoegdheidsgebrek, verminderde verwijtbaarheid en proceskosten in bezwaar. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boetes stand konden houden en dat verweerder in de proceskosten van eiseres werd veroordeeld. Het beroep tegen het bestreden besluit II werd ongegrond verklaard, en het beroep tegen het bestreden besluit I werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.496,- en het griffierecht van € 48,- aan eiseres toegewezen.