ECLI:NL:RBMNE:2021:4820

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
C/16/503676 / HL ZA 20-170
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van kettingbedingen in consumentenovereenkomst met betrekking tot chaletpark

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 september 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap (eiseres) en een gedaagde die een kavel op een chaletpark bezit. De eiseres vorderde betaling van boetes die volgens haar waren opgelegd op basis van kettingbedingen in de notariële akten. De gedaagde voerde aan dat de eiseres niet-ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat de exploitatie van het chaletpark op 23 december 2019 was overgedragen aan een nieuwe vennootschap. De rechtbank oordeelde dat de cessie van vorderingen van de nieuwe vennootschap aan de eiseres rechtsgeldig was, maar dat de kettingbedingen in kwestie oneerlijk en onredelijk bezwarend waren in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen (93/13/EEG). De rechtbank vernietigde de kettingbedingen en wees de vorderingen van de eiseres af, waarbij de gedaagde in het gelijk werd gesteld. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/503676 / HL ZA 20-170
Vonnis van 22 september 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
H.O.D.N. [handelsnaam 1] EN H.O.D.N. [handelsnaam 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.C.J. Freijters te Koekange,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.J.L. Tacx te Someren.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 september 2020;
  • de producties 32, 33 en 34 van [gedaagde] ;
  • het proces-verbaal van plaatsopneming en mondelinge behandeling op 7 januari 2021;
  • de conclusie van repliek in conventie en antwoord in voorwaardelijke reconventie, met producties 18 tot en met 24;
  • de conclusie van dupliek in conventie en repliek in voorwaardelijke reconventie plus vermeerdering van eis en voorwaardelijk verzoek ex artikel 118 Rv, met producties 35 tot en met 43;
  • de conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] exploiteerde tot en met 23 december 2019 het in [plaatsnaam 1] gelegen [handelsnaam 1] (hierna: het chaletpark).
2.2.
[gedaagde] is eigenaresse van een kavel gelegen op het chaletpark. Deze kavel is voorzien van een chalet. [gedaagde] heeft deze kavel in eigendom verkregen van de vorige eigenaresse op basis van de akte van levering van 15 juni 2017. Deze akte luidt – voor zover relevant – als volgt.

II Met betrekking tot bestaande kettingbedingen, kwalitatieve verplichtingen en erfdienstbaarheden (welke bij deze voorzover nodig alsnog worden gevestigd), bijzondere verplichtingen en in de plaatsstelling, wordt verwezen naar een akte houdende vaststelling kettingbedingen, kwalitatieve verplichtingen, vestiging erfdienstbaarheden en opsomming bestaande erfdienstbaarheden, bijzondere verplichtingen en in de plaatsstelling op tweeëntwintig april tweeduizend drie voor mr. [A] , notaris te [plaatsnaam 2] , verleden, ingeschreven ten Kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers te Amsterdam op drieëntwintig april daarna in deel [.] nummer [..] , waarin het navolgende woordelijk is opgenomen:
(…)
B. Kettingbedingen(…)
2.(…)
b.(…)
Een strook grond van vijfenzeventig centimeter gemeten vanaf de asfaltweg dient vrij van obstakels en / of beplanting te blijven.
c. Het aanbrengen van onderlinge groenafscheidingen, welke in beginsel een hoogte van twee meter niet mogen overschrijden, is toegestaan mits zulks niet in strijd is met het vigerende bestemmingsplan.(…)
Ook bestaande afscheidingen mogen in beginsel voormelde hoogte van twee meter niet overschrijden.(…)
e. Het aanbrengen en/of aanleggen en/of plaatsen van berghokjes en/of andere opstallen, overdekt opstapje, terras, schuttingen, windschermen of voorzieningen die hiermee gelijk zouden kunnen worden gesteld zijn eveneens niet toegestaan, behoudens met schriftelijke toestemming van verkoper en met inachtneming van de door verkoper te geven aanwijzingen omtrent de aan te brengen voorziening.
(…)
5. Het is een eigenaar of gebruiker niet geoorloofd:
a. te komen van- en te gaan naar het recreatieverblijf en de bij de verkoper in eigendom verblijvende voorzieningen, zoals sportaccomodaties, groenvoorzieningen, parkeerplaats(en) en speelvoorzieningen (hierna ook te noemen: gemeenschappelijke voorzieningen), anders dan via de daarvoor bestemde wegen en paden en op een wijze, waarvoor de wegen en paden zijn aangelegd en zoals ter plaatse is aangegeven;
(…)
10. De eigenaar en / of de gebruiker van een kavel en / of het recreatieverblijf is verplicht, voorzover daarvan in deze akte niet is afgeweken, zich te houden aan de gedragsregels welke door de verkoper zijn vastgesteld (of nog worden vastgesteld) in een huishoudelijk reglement. Verkoper is te allen tijde bevoegd wijzigingen in dit reglement en / of de gedragsregels aan te brengen, welke alsdan eveneens van toepassing zijn op de eigenaren en de gebruikers.
(…)
15. Op overtreding of niet-nakoming van het hiervoor onder B.1 tot en met 13 bepaalde verbeurt de eigenaar en / of de gebruiker ten behoeve van de verkoper, een boete van vijfhonderd euro (€ 500,00) per overtreding en eenhonderd euro (€ 100,00) voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, welke boete onmiddellijk opeisbaar zal zijn door het enkele feit van overtreding of niet nakoming, zonder dat enige ingebrekestelling of andere formaliteit in acht behoeft te worden genomen, één en ander onverminderd de bevoegdheid daarnaast nakoming en / of schadevergoeding te vorderen.
(…)
F. Bijzondere verplichtingen
(…)
2. Het huishoudelijk reglement, bedoeld in punt B, kettingbedingen punt 4.32, dat door de verkoper zal worden aangepast, zal onder meer de navolgende bepalingen bevatten:
(…)
10. De eigenaar/gebruiker die:
a. de bepalingen van de algemene akte, dit huishoudelijk reglement en nader te stellen reglementen of de besluiten van de verkoper niet nakomt of overtreedt;
b. zich schuldig maakt aan onbehoorlijk gedrag jegens de andere eigenaren en / of gebruikers;
c. zijn financiële verplichtingen jegens de verkoper niet nakomt, zal door verkoper op zijn nalatigheid worden gewezen op de wijze zoals hierna in 12 is vermeld.
11. Worden één of meer van de in het lid 10 bedoelde gedragingen, na daarop te zijn gewezen door verkoper andermaal gepleegd of voortgezet, dan kan verkoper besluiten tot ontzegging van het gebruik van [handelsnaam 1] en de algemene voorzieningen (waaronder uitdrukkelijk mede begrepen zijnde wegen en paden).
12. Verkoper zal zijn voornemen tot ontzegging van het gebruik meedelen aan de betreffende eigenaar (gebruiker) door het verzenden van een aangetekend schrijven waarin de gerezen bezwaren zijn gemeld.
13. Een besluit tot ontzegging van het gebruik zal niet eerder ten uitvoer mogen worden gebracht dan na verloop van één week na verzending van de kennisgeving als in 12 bedoeld. Beroep op de rechter schort de tenuitvoerlegging van de ontzegging op, met dien verstande, dat de schorsing wordt opgeheven en de ontzegging wordt uitgevoerd als de rechter zich met deze ontzegging verenigt, ook al heeft belanghebbende nog de mogelijkheid de uitspraak van de rechter in hoger beroep of in cassatie te betwisten.
Indien er sprake is van een dringend geval kan verkoper gedurende de periode totdat de rechter uitspraak heeft gedaan, de betreffende eigenaar (eventueel met zijn gezin) verbieden het terrein van [handelsnaam 1] te betreden.
14. In gevallen waarin de algemene akte, dit huishoudelijk reglement en nader te stellen reglementen niet voorzien beslist verkoper.
(…)
19. Op een overtreding van een van de hierboven onder 1 tot en met 18 genoemde artikelen, verbeurt de overtreder ten behoeve van de verkoper, een boete van vijfhonderd Euro (€ 500,00) per overtreding en vijftig Euro (€ 50,00) voor ieder dag dat de overtreding voortduurt.
2.3.
Op 23 december 2019 is een deel van het vermogen van [eiseres] afgesplitst en in de nog op te richten [handelsnaam 1] B.V. (hierna: [handelsnaam 1] ) gevloeid. [eiseres] heeft alle vermogensbestanddelen met betrekking tot het chaletpark overgedragen aan [handelsnaam 1] .
2.4.
[eiseres] en [handelsnaam 1] hebben op 14 januari 2021 een akte van cessie opgesteld. In deze akte van cessie is – voor zover relevant – het volgende bepaald.

A. [eiseres] heeft een geschil met Mevrouw [gedaagde] over boetes en de incasso daarvan;B. [eiseres] is van oordeel deze boetes bevoegd van [gedaagde] te vorderen, maar [gedaagde] werpt tegen dat [handelsnaam 1] de bevoegde partij zou zijn;C. Om een risico op niet-ontvankelijkheid van [eiseres] te voorkomen draagt [handelsnaam 1] haar mogelijke aanspraak op de boetes zoals door [eiseres] gevorderd in de procedure met het zaaknummer C/16/503676/HL ZA 20-170, aan [eiseres] over;
(…)
[handelsnaam 1] cedeert aan [eiseres] ten titel van koop haar (mogelijke) aanspraken op de boetes zoals door [eiseres] gevorderd in de procedure met het zaaknummer C/16/503676/HL ZA 20-170, en wel met terugwerkende kracht tot de dag van dagvaarding d.d. 18 mei 2020. [eiseres] aanvaardt dit recht en betaalt voor deze cessie een bedrag van € 1.
[eiseres] heeft [gedaagde] bij de Conclusie van Repliek, tevens antwoord in de voorwaardelijke reconventie, van 3 februari 2021 van deze cessie op de hoogte gesteld.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
- € 43.744,50 te vermeerderen met de boetes vanaf 1 april 2020 van 2 x € 131,57 = € 263,14 per maand tot het moment dat [gedaagde] haar afscheiding heeft teruggebracht tot 2 meter hoogte, respectievelijk het bouwsel van haar kavel heeft verwijderd;
- de wettelijke rente over de boetes na afloop van iedere maand dat een boete is verschuldigd;
- de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze niet binnen twee dagen, of een door de rechtbank te bepalen termijn, na betekening van het vonnis zijn voldaan;
- de nakosten van € 131,00 zonder betekening en € 199,00 in geval van betekening.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] een aantal bedingen uit de notariële akten van 15 juni 2017 en 22 april 2003 (hierna: de kettingbedingen) heeft overtreden en nog steeds overtreedt en daardoor op grond van de kettingbedingen B.15 en F.2.19 boetes verschuldigd is aan [handelsnaam 1] . [gedaagde] heeft deze boetes, ondanks sommaties, niet betaald. [handelsnaam 1] heeft haar eventuele aanspraak op boetes van [gedaagde] gecedeerd aan [eiseres] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar vorderingen, dan wel de vorderingen van [eiseres] af te wijzen met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente indien [eiseres] de proceskosten niet binnen veertien dagen na het vonnis heeft betaald.
3.4.
[gedaagde] voert hiertoe als eerste aan dat [eiseres] sinds 24 december 2019 niet meer de exploitant is van het chaletpark. Ten tweede voert zij aan dat de kettingbedingen oneerlijke bedingen, dan wel onredelijk bezwarende bedingen zijn en dat deze bedingen op de zogenoemde blauwe lijst van de Richtlijn oneerlijke bedingen staan. Daarom doet [gedaagde] een beroep op vernietiging van deze kettingbedingen. Daarnaast betwist zij dat ze de kettingbedingen heeft overtreden en nog steeds overtreedt. Ten slotte voert zij aan dat [eiseres] met haar vorderingen misbruik van recht maakt. Zij meent dat [eiseres] [gedaagde] weg wil hebben van het chaletpark.
in reconventie
3.5.
Voor het geval [eiseres] in conventie ontvankelijk wordt verklaard in haar vorderingen, verzoekt [gedaagde] na – vermeerdering van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de kettingbedingen B.15, F.2.10, F.2.11, F.2.12, F.2.13, F.2.14 en F.2.19 uit de notariële akten van 15 juni 2017 en 22 april 2003 – al dan niet in onderling verband en samenhang beschouwend – als onredelijk bezwarend en/of als oneerlijk beding nietig te verklaren althans te vernietigen dan wel buiten toepassing verklaren;
II. primair voor recht te verklaren dat artikel B.2.b (het vrijhouden van de strook van 75 cm) nietig is, subsidiair dat artikel B.2.b (het vrijhouden van de strook van 75 cm) is vernietigd, dan wel dat alsnog te vernietigen, althans te verklaren voor recht dat [eiseres] richting [gedaagde] geen beroep toekomt op B.2.b (het vrijhouden van de strook van 75 cm);
III. primair:
A. [eiseres] te verbieden, zowel direct als indirect, de asfaltweg (en het aansluitende verharde en deels verharde pad) zoals gearceerd weergegeven op de onder productie 42 aangehechte detailtekening, door voertuigen (waaronder medebegrepen vrachtauto’s en tractoren) te (laten) gebruiken;
B. [eiseres] te veroordelen althans te gebieden om binnen 2 maanden na het vonnis de asfaltweg en het aansluitend verharde en deels verharde pad zoals gearceerd weergegeven op onder productie 42 aangehechte detailtekening te hebben verwijderd en verwijderd te houden;
C. [eiseres] te veroordelen althans te gebieden om binnen 1 maand na verwijdering van de asfaltweg zoals hiervoor onder B bedoeld, een groenvoorziening, al dan niet voorzien van een houtwal, aan te brengen ter vervanging van de verwijderde asfaltweg, althans [eiseres] zodanig te veroordelen als de rechtbank juist acht.
Subsidiair:
A. [eiseres] te veroordelen althans te verbieden om na betekening van het vonnis de litigieuze strook van 75 cm behorende bij de kavel van [gedaagde] door middel van voertuigen (in het bijzonder vrachtauto’s) te (laten) berijden en zich daarop te (laten) begeven (al dan niet door ingeschakelde derden), althans [eiseres] zodanig te verbieden;
B. [eiseres] te veroordelen om binnen 2 maanden na betekening van het vonnis zodanige voorzieningen en/of maatregelen te treffen dat voertuigen (in het bijzonder vrachtauto’s) ter plaatse van het perceel van [gedaagde] uitsluitend gebruik maken van de asfaltweg ten behoeve van de aan- of afvoer van chalets, althans [eiseres] zodanig te veroordelen als de rechtbank juist acht;
IV. A. [eiseres] te verbieden, zowel direct als indirect, het perceel van [gedaagde] – met inbegrip van de litigieuze strook van 75 cm – zonder haar toestemming te betreden;
B. te verklaren voor recht dat [gedaagde] gerechtigd is om de litigieuze strook van 75 cm volledig en algeheel te benutten – en aldus in gebruik te hebben – zulks op een wijze als een eigenaar op grond van de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek toekomt, althans zodanig te verklaren voor recht als de rechtbank juist acht;
V. [eiseres] te veroordelen althans te gebieden om overeenkomstig de notariële akten van 22 april 2003 en/of 15 juni 2017 binnen 2 maanden na betekening van het vonnis de Vereniging van Eigenaren [handelsnaam 1] (hierna: de VVE) op te richten, zoals bedoeld in en met toepassing van artikel 2:27 BW;
VI. [eiseres] te veroordelen althans te gebieden om binnen 1 maand na oprichting van de VVE alle bestaande eigenaren van chalets als lid bij de VVE aan te melden;
VII. [eiseres] te veroordelen althans te gebieden om binnen 2 maanden na oprichting van de VVE een algemene ledenvergadering uit te schrijven dan wel alle leden daartoe op te roepen teneinde vanuit en door de leden een representatief bestuur te (laten) benoemen, althans [eiseres] zodanig te veroordelen als de rechtbank juist acht;
VIII. te bepalen dat [eiseres] een dwangsom verbeurt van € 2.500,00 voor iedere keer dat zij in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, te vermeerderen met € 250,00 per dag dat de overtreding voortduurt.
betaling van de proceskosten en nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente indien [eiseres] de proceskosten niet binnen veertien dagen na het vonnis heeft betaald.
3.6.
[gedaagde] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. De kettingbedingen zijn oneerlijke bedingen in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen, dan wel onredelijk bezwarend. Zij is de eigenaresse van de strook van 75 cm naast de asfaltweg en zou hierover ook de volledige beschikking moeten hebben. [eiseres] mag haar kavel inclusief de strook van 75 cm langs de asfaltweg niet betreden zonder haar toestemming. Dit geldt ook voor vrachtwagens die chalets vervoeren. [eiseres] brengt schade toe aan de kavel van [gedaagde] , doordat de vrachtwagens die chalets vervoeren over de kavel van [gedaagde] rijden. Een andere weg naast haar kavel wordt door [eiseres] gebruikt voor het vervoer van chalets. Dit mag niet, want deze weg is illegaal. [eiseres] is op grond van de akte van 22 april 2003 verplicht om de VVE op te richten, omdat meer dan 90% van de kavels zijn overgedragen middels koop of huur.
3.7.
Daarnaast verzoekt [gedaagde] op grond van artikel 118 Rv om [handelsnaam 1] op te roepen in dit geding. [gedaagde] legt aan deze vordering ten grondslag dat zij er belang bij heeft dat [handelsnaam 1] partij wordt in dit geding. [handelsnaam 1] is namelijk de huidige exploitant.
3.8.
[eiseres] heeft geen bezwaar tegen oproeping van [handelsnaam 1] in deze procedure. [eiseres] voert wel verweer tegen de andere vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [gedaagde] in deze vorderingen, althans deze te ontzeggen met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.9.
[eiseres] voert het volgende verweer. De kettingbedingen zijn geen oneerlijke bedingen. Bovendien is [gedaagde] akkoord gegaan met de kettingbedingen bij de aanschaf van haar kavel. Verder staat nog niet vast dat de weg naast het perceel van [gedaagde] illegaal is; de legalisatieprocedure is gestart. Slechts 81% van de kavels is verkocht, zodat de VVE nog niet opgericht hoeft te worden. Verder rijden de vrachtwagens met chalets alleen over de asfaltweg en niet over haar kavel. De chalets hangen over en daarvoor is aan beide kanten een ruimte van 75 cm naast de asfaltweg nodig. Bovendien is deze strook nodig voor nooddiensten en om de infrastructuur van de nutsvoorzieningen te onderhouden.

4.De beoordeling

in conventie
Ontvankelijkheid
4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] , inhoudende dat [eiseres] niet-ontvankelijk zou zijn in haar vorderingen, zal als eerste worden beoordeeld.
4.2.
Vast staat dat [handelsnaam 1] op 23 december 2019 is afgesplitst van [eiseres] . [eiseres] zelf is blijven bestaan. Verder staat vast dat alle vermogensbestanddelen van het chaletpark zijn overgegaan van [eiseres] naar [handelsnaam 1] . Op grond van de wet (en de afsplitsingsakte van 23 december 2019) gaat het om verkrijging onder algemene titel. Dit betekent dat [handelsnaam 1] de volledige rechtspositie – goederen, vermogensrechtelijke verhoudingen en schulden – van [eiseres] overneemt. [handelsnaam 1] is vanaf dat moment de nieuwe eigenaar/exploitant van het chaletpark. Dit betekent dat op 23 december 2019 alle vorderingen op [gedaagde] , die [eiseres] stelt te hebben, eveneens zijn overgegaan op [handelsnaam 1] . [eiseres] zelf had vanaf dat moment dus geen vorderingen meer op [gedaagde] .
4.3.
Vervolgens heeft [handelsnaam 1] haar beweerdelijke vorderingen op [gedaagde] gecedeerd aan [eiseres] . Tussen partijen staat ter discussie of deze cessie rechtsgeldig is. Artikel 3:84 BW bepaalt het volgende: voor overdracht van een goed wordt vereist een levering krachtens geldige titel, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken. [handelsnaam 1] was bevoegd de vorderingen op [gedaagde] over te dragen en [eiseres] heeft deze vorderingen in eigendom gekregen tegenover een betaling (koop). Artikel 3:94 BW geeft nadere leveringsvoorschriften voor het overdragen van tegen personen uit te oefenen rechten, zoals in dit geval het recht om boetes te vorderen van [gedaagde] . Dit artikel schrijft voor dat de levering dient plaats te vinden in een daarvoor bestemde akte en mededeling daarvan aan de betreffende persoon door de verkrijger ( [eiseres] ) of de vervreemder ( [handelsnaam 1] ). De akte van cessie is door [eiseres] overgelegd en de mededeling van de cessie aan [gedaagde] is gedaan. Aan de wettelijke vereisten voor het tot stand komen van een cessie is dan ook voldaan.
4.4.
[gedaagde] voert echter aan dat de cessie toch ontoelaatbaar is, omdat feitelijk tijdens de procedure wordt gewisseld van hoedanigheid en de schorsingsprocedure van artikel 225 Rv niet is gevolgd. [gedaagde] miskent hierbij dat de cessie niet heeft geleid tot een wisseling in de hoedanigheid van de procespartij. [eiseres] is en blijft de eisende partij. Dat, of waarom, er sprake zou zijn van een wisseling van de hoedanigheid van de procespartij volgt niet uit de door [gedaagde] aangehaalde jurisprudentie en dat heeft zij ook niet nader toegelicht. Dit verweer kan daarom niet slagen.
4.5.
[gedaagde] voert verder aan dat [eiseres] in strijd met de goede procesorde handelt, door alsnog met terugwerkende kracht aanspraak te maken op de gestelde boetes. De rechtbank begrijpt hieruit dat [gedaagde] doelt op het feit dat [eiseres] pas gedurende de procedure de vorderingen heeft verkregen en vervolgens de grondslag van haar vordering heeft gewijzigd, althans een subsidiaire grondslag heeft toegevoegd. [gedaagde] heeft echter niet gesteld dat zij hierdoor is benadeeld in haar verweer of in andere processuele belangen. Hiervan is ook niet gebleken. [gedaagde] heeft de gelegenheid gehad om op de wijziging te reageren. Bovendien staat het [eiseres] vrij om de grondslag van haar vorderingen te veranderen, tot het moment dat het eindvonnis wordt gewezen. Daar komt bij dat door de wijziging van de grondslag niets wijzigt met betrekking tot de discussie over de vraag of [gedaagde] de kettingbedingen heeft overtreden. Gelet op dit alles heeft [eiseres] niet in strijd met de goede procesorde gehandeld door de grondslag van haar vordering in een later stadium in de procedure te veranderen, dan wel uit te breiden.
4.6.
De conclusie is dan ook dat [eiseres] ontvankelijk is in haar vorderingen.
Oneerlijke en/of onredelijk bezwarende bedingen
4.7.
Partijen zijn het erover eens dat de kettingbedingen onder het bereik van de Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn) vallen, omdat [gedaagde] een consument is en over de bedingen niet afzonderlijk is onderhandeld. De Richtlijn is niet rechtstreeks toepasselijk in de Nederlandse rechtsorde. Volgens de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie is de nationale rechter die heeft vastgesteld dat een beding in een overeenkomst tussen een professionele partij en een consument oneerlijk is, zonder meer verplicht dat beding voor de consument buiten toepassing te laten. Voor het Nederlandse recht betekent dit dat de rechter, indien hij vaststelt dat een beding oneerlijk is in de zin van de Richtlijn, gehouden is het beding op grond van artikel 6:233 BW te vernietigen. Uit de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie volgt verder dat de nationale rechter bij een oneerlijk beding gehouden is om deze buiten toepassing te laten, het beding mag niet in plaats daarvan worden herzien en ook mag een boete niet worden verlaagd. Hierna zal worden ingaan op de Richtlijn.
Toetsing aan de Richtlijn
4.8.
Vervolgens moet getoetst worden of de kettingbedingen B.15, F.2.10, F.2.11, F.2.12, F.2.13, F.2.14 en F.2.19 oneerlijk zijn. Artikel 3 lid 1 van de Richtlijn bepaalt dat een beding als oneerlijk wordt beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Op grond van artikel 3 lid 3 van de Richtlijn kunnen als oneerlijk worden aangemerkt onder meer de bedingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Richtlijn (hierna: de blauwe lijst). Artikel 4 van de Richtlijn bepaalt dat onverminderd artikel 7 voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding van een overeenkomst alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten in aanmerking worden genomen, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft.
4.9.
Kettingbedingen B.15 en F.2.19 zijn boetebepalingen. In de blauwe lijst is onder artikel 1 sub e is opgenomen: bedingen die tot doel of tot gevolg hebben de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen. Kettingbeding B.15 en F.2.19 bevatten dezelfde boete voor diverse overtredingen en deze boetes zijn niet gemaximeerd. De kettingbedingen vallen dan ook onder de blauwe lijst. Dit is een belangrijk aspect voor de beoordeling van de vraag of de kettingbedingen oneerlijk zijn in de zin van de Richtlijn (HvJ 26 april 2012 C-472/10, NJ 2012/404, Invitel en HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1830, Euriborhypotheek).
4.10.
De kettingbedingen maken geen onderscheid tussen de aard van de overtredingen. Dit leidt ertoe dat – te beoordelen op het moment van aangaan van de overeenkomst (zo volgt uit: HvJ EU 20 september 2017, ECLI:EU:C:2017:703) – [eiseres] voor een relatief lichte overtreding (bijvoorbeeld het niet snoeien van een haag) een buitenproportionele boete kan vorderen, die niet meer in verhouding staat tot het belang van [eiseres] bij de verplichting waarop de boete is gesteld als prikkel tot nakoming. Daar komt bij dat er geen enkele boetebepaling is opgenomen voor het geval de exploitant zijn verplichtingen niet nakomt, wat bijdraagt aan de onevenwichtigheid van de bepalingen en het aanzienlijk verstoren van het evenwicht daarvan. Dit betekent dat er geen sprake is van een gebalanceerd pakket aan redelijke maatregelen, zoals [eiseres] stelt. Dat [eiseres] de mogelijkheid moet hebben om mensen tot de orde te kunnen roepen met maatregelen, is evident. Onredelijk is echter om gedurende een oneindig lange periode € 131,57 per dag te kunnen vorderen voor hetzelfde lichte vergrijp, terwijl zonder het boetebeding slechts nakoming kan worden gevorderd en eventueel schadevergoeding (nadat de schade is aangetoond). Dat in de kettingbedingen duidelijk is omschreven wat wel en niet mag, zoals [eiseres] stelt, maakt dit niet anders. Dat de kettingbedingen transparant zijn, zorgt er immers niet voor dat ze
daardoorredelijk zijn. Voor wat betreft Kettingbeding F.2.19 is ook relevant dat naast deze bepaling, onder voorwaarden, terreinontzegging kan worden gelegd voor overtreding van kettingbeding F.2.10. Cumulatie van sancties is in de regel als oneerlijk aan te merken, omdat deze de consument onevenredig zwaar benadeelt.
4.11.
[eiseres] voert aan dat de kettingbedingen niet oneerlijk zijn, omdat de rechter de bevoegdheid heeft om eventuele boetes te matigen. De onredelijkheid van de kettingbedingen moet echter getoetst worden op het moment van het aangaan van de overeenkomst waarvan zij deel uitmaken. Dat de rechter achteraf kan corrigeren, op welke wijze dan ook, maakt geen verschil. Hetzelfde geldt voor de vraag of het uiteindelijk gevorderde bedrag aan boetes onredelijk hoog is, gelet op het gestelde wangedrag. Uit de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 30 mei 2013 (C-488/11, Asbeek Brusse) volgt bovendien dat de boete die voortvloeit uit een oneerlijk beding niet mag worden gematigd, maar dat het beding moet worden vernietigd. Het beding mag ook niet worden herzien.
4.12.
Met kettingbedingen B.15 en F.2.19 is het evenwicht tussen partijen aanzienlijk verstoord in het nadeel van [gedaagde] en is [gedaagde] in een zeer ongelijkwaardige positie terecht gekomen. Deze verstoring van het evenwicht is in strijd met de goede trouw. Gelet op de mogelijke gevolgen kan [eiseres] er immers niet vanuit gaan dat [gedaagde] de boetebedingen had aanvaard als hierover op eerlijke en transparante wijze was onderhandeld (zie: HvJ EU 14 maart 2013, C-415/11, NJ 2013/374, Aziz). De kettingbedingen worden bovendien bij iedere verkoop van een kavel overgenomen. Hiermee wordt de consument in de positie geplaatst dat onderhandelen over deze bedingen (die niet op de koop van de kavel zien) niet mogelijk is. De exploitant van het chaletpark is immers alleen de eerste keer de verkopende partij, maar daarna niet meer. [gedaagde] heeft haar kavel niet van [eiseres] gekocht. Gelet op dit alles zijn kettingbedingen B.15 en F.2.19 oneerlijke bedingen in de zin van de Richtlijn.
4.13.
De kettingbedingen B.15 en F.2.19 zijn daarmee eveneens onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:233 BW. Wat betekent dat het beroep van [gedaagde] op vernietiging van kettingbedingen B.15 en F.2.19 slaagt.
4.14.
De door [eiseres] gevorderde hoofdsom bestaat volledig uit boetes op grond van kettingbedingen B.15 en F.2.19. Nu deze kettingbedingen worden vernietigd, worden de vorderingen van [eiseres] met bijbehorende nevenvorderingen afgewezen. Dit betekent dat een oordeel over kettingbedingen B.2.c, B.2.b, B.2.e, B.5.a en F.2.10 achterwege kan blijven.
4.15.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 937,00
- salaris advocaat €
3.342,00(3 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 4.279,00
4.16.
De door [gedaagde] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal, als onbetwist en op de wet gegrond, worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
4.17.
De door [gedaagde] gevorderde nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, zullen eveneens worden toegewezen zoals in de beslissing is weergegeven.
in reconventie
4.18.
De voorwaarde die [gedaagde] had gesteld voor het instellen van haar reconventionele vorderingen, te weten: dat [eiseres] in conventie ontvankelijk is in haar vorderingen, is vervuld.
4.19.
De vordering van [gedaagde] tot vernietiging van kettingbedingen B.15 en F.2.19 zal worden toegewezen, gelet op wat hiervoor in conventie is bepaald over deze kettingbedingen.
4.20.
De overige vorderingen van [gedaagde] tegen [eiseres] zullen worden afgewezen. Zoals in de conventie is geoordeeld is niet [eiseres] , maar [handelsnaam 1] de huidige exploitant van het chaletpark. [eiseres] heeft dan ook geen zeggenschap meer over het chaletpark en kan een eventuele veroordeling niet uitvoeren. [gedaagde] heeft haar vorderingen tegen de verkeerde partij ingesteld.
Oproeping [handelsnaam 1]
4.21.
[gedaagde] heeft ten slotte gevorderd om [handelsnaam 1] in deze procedure op te roepen op grond van artikel 118 Rv. Hiervoor kan aanleiding bestaan indien sprake is van samenhangende vorderingen in conventie en reconventie en de proceseconomie gediend is met afdoening van die vorderingen in dezelfde procedure (zie onder andere: HR 20 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:485).
4.22.
Als gevolg van het feit dat het chaletpark in andere handen is overgegaan en de in conventie gestelde vorderingen zijn gecedeerd aan de vorige exploitant, is er een duidelijke scheiding ontstaan tussen de discussie over wat er in het verleden is gebeurd en de discussie over wat er in de toekomst moet gaan gebeuren. Er is dan ook geen samenhang tussen de conventie en de reconventie. Dit brengt mee dat er geen proceseconomische redenen zijn om [handelsnaam 1] in het geding op te roepen. Als [gedaagde] vorderingen in rechte wil instellen tegen [handelsnaam 1] , zal zij dat in een aparte procedure moeten doen. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.23.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de in de beslissing vermelde wijze.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 4.279,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten begroot op:
  • € 163,00 aan salaris advocaat;
  • te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis;
  • te vermeerderen met de wettelijke rente indien [eiseres] deze kosten niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis heeft voldaan, vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.5.
vernietigt de bedingen B.15 en F.2.19 in de notariële akten van 15 juni 2017 en 22 april 2003;
5.6.
wijst de overige vorderingen af;
5.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Jaarsveld en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2021.