ECLI:NL:RBMNE:2021:4810

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/2582
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten na herziening bijstandsbesluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, die in een geschil verwikkeld was met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van verweerder tot beëindiging van de bijstand per 1 juni 2021, genomen op 4 juni 2021. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening. Op 22 juni 2021 heeft verweerder echter medegedeeld dat hij het besluit van 4 juni 2021 herziet en verzoekster aansluitend bijstand verstrekt. Hierdoor trok verzoekster haar verzoek om een voorlopige voorziening in en vroeg om vergoeding van haar proceskosten.

Verweerder heeft echter aangegeven geen proceskosten te willen vergoeden, stellende dat het besluit van 4 juni 2021 rechtmatig was, omdat verzoekster en verweerder een afspraak hadden gemaakt dat de bijstand beëindigd mocht worden na het afronden van haar opleiding. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat verweerder in het herzieningsbesluit van 22 juni 2021 volledig aan verzoekster tegemoet is gekomen door haar bijstand per 1 juni 2021 te verstrekken. Dit leidde tot de conclusie dat in beginsel een proceskostenveroordeling uitgesproken dient te worden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter heeft geen bijzondere omstandigheden gevonden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. Verweerder had de bijstand beëindigd op basis van een afspraak in een trajectplan, maar er was geen nader onderzoek gedaan naar de bijstandsbehoevendheid van verzoekster. Hierdoor was verzoekster genoodzaakt om bezwaar te maken en een verzoek tot voorlopige voorziening in te dienen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder de proceskosten van verzoekster moest betalen, vastgesteld op € 534,-, en dat ook het griffierecht van € 49,- aan verzoekster vergoed moest worden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2582

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 augustus 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder heeft op 16 juli 2021 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 4 juni 2021 een besluit genomen tot beëindiging van de bijstand per 1 juni 2021 op grond van de Participatiewet (Pw). Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft ook om een voorlopige voorziening gevraagd. Op 22 juni 2021, verzonden op 2 juli 2021, heeft verweerder medegedeeld dat hij terugkomt op het besluit van 4 juni 2021, dat hij dit besluit herziet en dat hij aan verzoekster aansluitend bijstand verstrekt. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoekster wilde. Verzoekster heeft daarna het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
2. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoekster en aangegeven dat hij geen proceskosten aan verzoekster wil betalen. Volgens verweerder is het besluit van 4 juni 2021 rechtmatig geweest. Verzoekster heeft namelijk met verweerder afgesproken dat de bijstand beëindigd mocht worden na het afronden van haar opleiding. Deze afspraak is vastgelegd in het ondertekende trajectplan van 19 oktober 2020. Het besluit van 4 juni 2021 is dus conform de gemaakte afspraak. Verweerder heeft het bezwaar en verzoek om voorlopige voorziening aangemerkt als aanvraag dan wel verzoek om herleving van de bijstand en gehonoreerd. Volgens verweerder had verzoekster ook direct een verzoek tot herleving kunnen indienen in plaats van een bezwaarschrift.
3. De voorzieningenrechter kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
4. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat in het herzieningsbesluit van 22 juni 2021 staat dat verweerder naar aanleiding van het bezwaar van verzoekster het beëindigingsbesluit van 4 juni 2021 heeft herzien. Dat verweerder het bezwaar heeft aangemerkt als aanvraag dan wel als verzoek om herleving, en op die grond tot verstrekking van de bijstand overgaat, volgt niet uit het herzieningsbesluit van 22 juni 2021.
5. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verweerder in het herzieningsbesluit van 22 juni 2021 geheel aan verzoekster tegemoet is gekomen door haar bijstand per 1 juni 2021 te verstrekken, waarmee haar bijstand wordt voortgezet. In een dergelijke situatie wordt in beginsel een proceskostenveroordeling uitgesproken. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien de noodzaak om van een rechtsmiddel gebruik te maken uitsluitend te wijten was aan de handelwijze van betrokkene zelf [1] .
6. De voorzieningenrechter ziet in wat verweerder aanvoert geen bijzondere omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigen. In het door verzoekster ondertekende trajectplan van 19 oktober 2020 staat weliswaar dat verweerder de bijstand mag beëindigen indien verzoekster na haar opleidingsperiode onverhoopt geen betaalde baan heeft gevonden, maar blijkens het trajectplan gaat verzoekster er op dat moment vanuit dat zij na haar opleiding direct aan de slag kan in een betaalde baan. Verweerder heeft vervolgens enkel op basis van de afspraak in het trajectplan per 1 juni 2021 de bijstand beëindigd. Niet gebleken is dat hier enig nader onderzoek of beoordeling van de bijstandsbehoevendheid van verzoekster aan ten grondslag ligt. Door deze besluitvorming heeft verzoekster zich genoodzaakt gezien bezwaar te maken en een verzoek tot voorlopige voorziening in te dienen. Dat deze noodzaak uitsluitend te wijten is aan de handelswijze van verzoekster, ziet de voorzieningenrechter gelet op het voorgaande niet. De voorzieningenrechter oordeelt dan ook dat verweerder de proceskosten van verzoekster moet betalen.
7. De voorzieningenrechter stelt de proceskosten van verzoekster die verweerder moet betalen vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
8. Verweerder moet ook het griffierecht van € 49,- aan verzoekster betalen (artikel 8:82 van de Awb).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 534,- aan proceskosten;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan verzoekster moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep of in verzet.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252, en van 25 maart 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC7670