ECLI:NL:RBMNE:2021:4810
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten na herziening bijstandsbesluit
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, die in een geschil verwikkeld was met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van verweerder tot beëindiging van de bijstand per 1 juni 2021, genomen op 4 juni 2021. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening. Op 22 juni 2021 heeft verweerder echter medegedeeld dat hij het besluit van 4 juni 2021 herziet en verzoekster aansluitend bijstand verstrekt. Hierdoor trok verzoekster haar verzoek om een voorlopige voorziening in en vroeg om vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder heeft echter aangegeven geen proceskosten te willen vergoeden, stellende dat het besluit van 4 juni 2021 rechtmatig was, omdat verzoekster en verweerder een afspraak hadden gemaakt dat de bijstand beëindigd mocht worden na het afronden van haar opleiding. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat verweerder in het herzieningsbesluit van 22 juni 2021 volledig aan verzoekster tegemoet is gekomen door haar bijstand per 1 juni 2021 te verstrekken. Dit leidde tot de conclusie dat in beginsel een proceskostenveroordeling uitgesproken dient te worden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.
De voorzieningenrechter heeft geen bijzondere omstandigheden gevonden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. Verweerder had de bijstand beëindigd op basis van een afspraak in een trajectplan, maar er was geen nader onderzoek gedaan naar de bijstandsbehoevendheid van verzoekster. Hierdoor was verzoekster genoodzaakt om bezwaar te maken en een verzoek tot voorlopige voorziening in te dienen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder de proceskosten van verzoekster moest betalen, vastgesteld op € 534,-, en dat ook het griffierecht van € 49,- aan verzoekster vergoed moest worden.