ECLI:NL:RBMNE:2021:4806

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/1733
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Participatiewet wegens schending inlichtingenplicht en onvoldoende administratie van criminele inkomsten

In deze zaak heeft eiser op 25 september 2020 bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (Pw). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, omdat eiser niet had aangetoond in bijstandbehoevende omstandigheden te verkeren. Eiser had in de periode voorafgaand aan de aanvraag inkomsten uit criminele activiteiten ontvangen, maar kon de hoogte van deze inkomsten per maand niet aantonen. Na bezwaar tegen de afwijzing, waarin eiser werd verzocht om een deugdelijke administratie van zijn inkomsten, bleef een adequate reactie uit. Het bestreden besluit van 23 februari 2021 verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot beroep bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat eiser als aanvrager de feiten en omstandigheden aannemelijk moest maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. Eiser was verplicht om volledige openheid van zaken te geven over zijn financiële situatie. De rechtbank stelde vast dat eiser niet had voldaan aan zijn inlichtingenplicht, aangezien hij geen administratie van zijn criminele inkomsten had overgelegd. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de benodigde gegevens ontbraken om het recht op bijstand vast te stellen. Eiser's argumenten over de onredelijkheid van de gevraagde administratie werden verworpen, en de rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit zorgvuldig was genomen en voldoende gemotiveerd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser werd erop gewezen dat hij bij een nieuwe aanvraag om bijstand de benodigde informatie moest aanleveren, en dat verweerder bereid was maatwerk te overwegen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 17 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1733

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.N. Ali),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: P.J.M. Hendriks).

Procesverloop

Eiser heeft op 25 september 2020 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) aangevraagd. Per 30 september 2020 heeft eiser een briefadres op het adres [adres] (Leger des Heils) te [plaats] .
In het kader van de aanvraag heeft verweerder diverse gegevens bij eiser opgevraagd en nader onderzoek gedaan naar de woonsituatie en financiële situatie van eiser. De onderzoeksbevindingen heeft verweerder in een rapport neergelegd.
Bij besluit van 23 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Als reden hiervoor heeft verweerder gegeven dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerd. Uit de verklaringen en bewijsstukken van eiser blijkt dat eiser in de periode voorafgaand aan de aanvraag inkomsten uit criminele activiteiten heeft ontvangen waarvan hij de hoogte per maand niet heeft aangetoond. Het recht op bijstand is dan niet vast te stellen.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. Verweerder heeft eiser in het kader van het bezwaar (nogmaals) om een deugdelijke administratie van zijn inkomsten uit criminele activiteiten gevraagd. Eiser heeft daarop niet gereageerd.
Bij besluit van 23 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser is het daar niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2021 via Skype for Business. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Mag verweerder eiser om een administratie vragen?
1. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet heeft gemotiveerd op welke wettelijke grondslag eiser verplicht is een boekhouding of administratie van zijn criminele activiteiten bij te houden.
2. De rechtbank stelt vast dat de hier te beoordelen periode loopt van 25 september 2020 (de datum van melding) tot en met 23 december 2020 (de datum van het primaire besluit).
3. De rechtbank overweegt dat eiser als aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk moet maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. [1] In dat kader moet eiser de nodige duidelijkheid verschaffen en volledige openheid van zaken geven. Vervolgens is het aan verweerder als het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien eiser niet aan de op hem rustende inlichtingenverplichting [2] voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4. Voor de beoordeling of eiser verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van eiser een essentieel gegeven. Eiser is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Verweerder is als het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd [3] .
5. Uit de bankafschriften van eiser volgt dat hij vanaf januari 2020 contante stortingen op zijn bankrekening heeft ontvangen. Uit de verklaringen van eiser van 6 november 2020 en 9 december 2020 en het gesprek met eiser op 19 november 2020 volgt dat de contante stortingen geld betreft dat is verdiend met criminele activiteiten. Gelet hierop heeft verweerder eiser naar het oordeel van de rechtbank om een boekhouding of administratie van zijn inkomsten per maand uit criminele activiteiten mogen vragen, om de financiële situatie van eiser inzichtelijk te krijgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiser een administratie ingeleverd?
6. Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat hij voldoende informatie heeft ingediend en dat hij daarmee heeft aangetoond dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Er is geen sprake van onvoldoende inzicht in zijn financiële situatie. Eiser heeft schriftelijk en mondeling een omschrijving gegeven van zijn inkomsten. Ook heeft hij zijn bankafschriften aangeleverd. De contante stortingen heeft eiser toegelicht. Hij kan dit niet anders aantonen. Een deugdelijke administratie valt in redelijkheid niet van eiser te verwachten, gelet op de aard van de activiteiten. Eiser heeft naar eigen zeggen de inlichtingenplicht niet geschonden. Het gaat om zeer geringe en onregelmatige bedragen. Niet valt in te zien dat dit zo zwaarwegend is dat de aanvraag wordt geweigerd. Het zijn geen bedragen waarmee eiser in zijn levensbehoeften kan voorzien.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser in ieder geval op 27 november 2020 schriftelijk heeft verzocht om een administratie van zijn criminele activiteiten waaruit blijkt wat zijn inkomsten per maand zijn geweest in de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 november 2020. Deze periode heeft verweerder in bezwaar verlegd naar de periode van maart 2020 tot en met december 2020.
8. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser op 9 december 2020 bij verweerder een schriftelijke verklaring heeft ingediend waarin in zijn algemeenheid de criminele activiteiten en inkomsten daaruit van eiser zijn weergegeven. In bezwaar heeft eiser geen nadere administratie overgelegd.
9. Niet betwist is dat eiser hiermee niet heeft voldaan aan het verzoek van verweerder van 27 november 2020.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan terecht geconcludeerd dat eiser niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan. Eiser heeft namelijk geen administratie van zijn inkomsten uit criminele activiteiten van maart 2020 tot en met december 2020 overgelegd. De gegevens die eiser wel heeft overgelegd, te weten de bankafschriften en schriftelijke verklaring van 9 december 2020, zijn onvoldoende concreet en verifieerbaar voor verweerder om eisers financiële situatie en dus zijn recht op bijstand te kunnen vaststellen. De stelling dat de inkomsten slechts kleine bedragen betreffen, waarmee eiser niet in zijn levensonderhoud kan voorzien, kan de rechtbank zonder nader inzicht in eisers financiële situatie niet volgen. Dat het in het criminele circuit niet gebruikelijk is een administratie bij te houden, en eiser dus niet aan het verzoek van verweerder kan voldoen, komt voor rekening en risico van eiser. [4]
11. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor afwijzing van de aanvraag van eiser. De rechtbank ziet in de stellingen van eiser geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder niet tot afwijzing van de aanvraag heeft mogen overgaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het bestreden besluit zorgvuldig tot stand gekomen en deugdelijk gemotiveerd?
12. Volgens eiser is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Volgens eiser heeft verweerder niet alle persoonlijke omstandigheden van eiser meegewogen en meegenomen in de besluitvorming.
13. De rechtbank ziet in het bestreden besluit geen zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek. Dat eiser vanwege zijn persoonlijke omstandigheden toekenning van de bijstand wenst, betekent niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen of ontoereikend is gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder eiser onheus bejegend?
14. Volgens eiser heeft verweerder hem niet juist behandeld.
15. De rechtbank begrijpt dat eiser de communicatie met verweerder als onprettig heeft ervaren. De rechtbank ziet in deze beleving van eiser, zonder nadere onderbouwing, geen grond het bestreden besluit onrechtmatig te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
Hoe nu verder?
16. Eiser wil graag met een schone lei beginnen. Volgens eiser is het zorgelijk dat verweerder eiser zijn verleden nadraagt. Ter zitting is naar voren gekomen dat eiser op 14 maart 2021 een nieuwe aanvraag heeft ingediend, waarop verweerder hem om nadere gegevens heeft gevraagd en eiser zijn aanvraag vervolgens heeft ingetrokken.
17. De rechtbank ziet in deze stelling van eiser geen grond het bestreden besluit onrechtmatig te achten. Ten aanzien van de toekomst heeft verweerder ter zitting verklaard dat bij de beoordeling van een nieuwe aanvraag van eiser om bijstand tot drie maanden vóór de datum van de aanvraag wordt teruggegaan voor de beoordeling van de bijstandbehoevendheid. Ook is verweerder bereid maatwerk te overwegen ten aanzien van eiser. De rechtbank acht het, gelet op de verklaring van verweerder ter zitting, aan eiser om een nieuwe aanvraag om bijstand te voorzien van toereikende informatie over zijn financiële situatie. Zo nodig kan eiser zich hierbij te laten bijstaan door een begeleider of gemachtigde. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4193
2.Artikel 17, eerste lid, van de Pw
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4771