ECLI:NL:RBMNE:2021:4790

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
UTR - 21_338
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een omgevingsvergunning voor een opbouw en dakterras in Almere

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere was verleend. De zaak betreft een bouwplan voor een opbouw op de bestaande zijbeuk van een woning en een dakterras op een terrasoverkapping. Verzoekers stelden dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden, omdat de bouwwerken in strijd zouden zijn met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning zowel de opbouw als het dakterras omvatte, en dat het college de aanvraag terecht heeft beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de bouwwerken niet in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat er geen andere weigeringsgronden zijn. De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoekers ongegrond verklaard, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige toetsing aan het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand, en bevestigt dat het college bij het verlenen van de vergunning gebonden was aan de regels van het bestemmingsplan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/338
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 oktober 2021 op het beroep in de zaak tussen

[verzoekers] , te [woonplaats] , verzoekers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. J.C. Haan).

Procesverloop

Op 15 april 2021 heeft de voorzieningenrechter in deze zaak een tussenbeslissing (de tussenbeslissing) genomen en het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer UTR 21/337 toegewezen. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de voorzieningenrechter naar de tussenbeslissing.
In de tussenbeslissing heeft de voorzieningenrechter bepaald dat het college goed leesbare kopieën, inclusief bouwtekeningen, moest toesturen van de bouwvergunningen voor de oorspronkelijke bouw van de woning aan de [adres] in [plaats] (de woning) uit 2000 en van 12 februari 2001. Dit heeft het college met brieven van 10 mei 2021 en
12 mei 2021 gedaan.
Verzoekers hebben hierop een schriftelijke reactie gegeven.
Ook vergunninghouder heeft hierop een schriftelijke reactie gegeven. Omdat zij het perceel heeft verkocht en de eigendom hiervan inmiddels heeft overgedragen, neemt zij niet langer als derde-partij aan het geding deel. De omgevingsvergunning waarover deze zaak gaat heeft zij overgedragen aan de nieuwe eigenaren van de woning.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op 13 juli 2021 (opnieuw) gesloten.

Overwegingen

Waarover gaat het geschil?
1. Het geschil gaat over de vraag of het college een omgevingsvergunning heeft mogen verlenen voor een opbouw op de bestaande zijbeuk van de woning en een dakterras op de bestaande terrasoverkapping achter de woning.

Voor welke bouwwerken is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend?

2. Als eerste voeren verzoekers aan dat het college geen omgevingsvergunning voor het dakterras heeft mogen verlenen, omdat helemaal geen aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een dakterras is ingediend. Volgens verzoekers ziet de aanvraag alleen op het bouwen van een opbouw.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat op de tekeningen die onderdeel uitmaken van de aanvraag voor een omgevingsvergunning ook een dakterras staat ingetekend. Noch op de tekeningen, noch in een begeleidende tekst is door de aanvrager aangegeven dat dit dakterras geen onderdeel uitmaakt van de aanvraag. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college daarom de aanvraag terecht beschouwd als een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een opbouw en een dakterras. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 maart 2019 [1] waarnaar verzoekers verwijzen, brengt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. In tegenstelling tot de situatie waarover die uitspraak gaat, is hier sprake van een hele duidelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning die is ingediend via het Omgevingsloket Online (OLO). Dus bestaat hier geen enkele twijfel of een formele aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend.
4. De conclusie van het voorgaande is dat een aanvraag is ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een opbouw en een dakterras. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of het college de aangevraagde omgevingsvergunning heeft mogen verlenen.
Zijn de opbouw en het dakterras in strijd met het bestemmingsplan?
5. Partijen verschillen met elkaar van mening over de vraag of de bouwwerken waarvoor het college een omgevingsvergunning heeft verleend wel of niet in strijd zijn met het voor de woning geldende bestemmingsplan [bestemmingsplan] (het bestemmingsplan). Omdat het antwoord op die vraag (mede) bepalend is voor het oordeel over de andere beroepsgronden, zal de voorzieningenrechter eerst deze vraag beantwoorden.
6. Voor beide bouwwerken gelden op grond van het bestemmingsplan andere regels. De voorzieningenrechter zal hieronder daarom voor de twee bouwwerken afzonderlijk beoordelen of ze wel of niet in strijd zijn met het bestemmingsplan.
Opbouw
7. Verzoekers voeren aan dat de bestaande zijbeuk erfbebouwing is en dat op de opbouw daarom de regels uit het bestemmingsplan voor erfbebouwing van toepassing zijn. Daarmee is de dakopbouw in strijd. Zij verwijzen hierbij naar de oorspronkelijke bouwvergunning voor de woning uit 2000. Volgens het college hoort de bestaande zijbeuk bij het hoofdgebouw en wordt de opbouw ook onderdeel van het hoofdgebouw. Daarom zijn volgens het college op de opbouw de regels uit het bestemmingsplan voor hoofdgebouwen van toepassing. Volgens die regels is de opbouw toegestaan. Het college verwijst naar de bouwvergunning voor de oorspronkelijke bebouwing van 12 februari 2001, waarmee volgens hem de bouwvergunning uit 2000 is gewijzigd.
8. De voorzieningenrechter stelt op grond van de door het college overgelegde stukken vast dat de bouwvergunning van 7 februari 2000 met het registratienummer 992544 voor het bouwen van 30 woningen in het gebied [buurt] in [woonplaats] – waarnaar verzoekers verwijzen – met de bouwvergunning van 12 februari 2001, voor 11 woningen (waaronder de woning) is gewijzigd. Uit de bouwvergunning van 12 februari 2001 blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter duidelijk dat de zijbeuk waarop de opbouw zal worden gebouwd is vergund als onderdeel van het hoofgebouw. Dit betekent dat de bestaande zijbeuk dus geen erfbebouwing is en ook dat de opmerkingen van verzoekers in hun beroepschrift en reactie op de door het college overgelegde stukken over het ‘vergunningsvrij bouwen’ van de zijbeuk hier niet relevant zijn.
9. Op grond van het bestemmingsplan is de maximale bouwhoogte van de zijbeuk als onderdeel van het hoofdgebouw 11 meter [2] . De bedoeling van de plantwetgever is daarmee duidelijk vastgelegd. Voor een toetsing aan de toelichting van het bestemmingsplan – in het bijzonder aan paragraaf 5.1 zoals verzoekers aanvoeren – is dan geen ruimte. De opbouw wordt niet hoger dan 11 meter en is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dus niet in strijd met het bestemmingsplan.
Dakterras
10. Op grond van het bestemmingsplan zijn dakterrassen toegestaan op aan het hoofdgebouw gebouwde erfbebouwing [3] . Verzoekers voeren aan dat de terrasoverkapping waarop het dakterras wordt gebouwd geen erfbebouwing is, omdat deze aan drie zijden open is. Volgens verzoekers is de overkapping een bouwwerk geen gebouw zijnde. Verder voeren verzoekers aan dat niet de gehele terrasoverkapping aan het hoofgebouw is gebouwd en dat het dakterras ook daarom in strijd is met het bestemmingsplan.
11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de overkapping waarop het dakterras zal worden gebouwd wel degelijk erfbebouwing als bedoeld in het bestemmingsplan. In de definitie van erfbebouwing [4] staan overkappingen namelijk expliciet genoemd. Voor zo ver het al een vereiste zou zijn dat de erfbebouwing over de gehele breedte aan het hoofdgebouw vast zit, is dat hier het geval. De voorzieningenrechter heeft onder 8 immers geoordeeld dat de bestaande zijbeuk onderdeel is van het hoofdgebouw. Ook verder voldoet het dakterras aan de eisen die het bestemmingsplan daaraan stelt en dus is het dakterras niet in strijd met het bestemmingsplan.
12. De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet in hun standpunt dat het college de wijzigingen die in november en december 2020 aan de terrasoverkapping zijn aangebracht op grond van artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had moeten aanmerken als feiten en omstandigheden die van aanmerkelijk belang waren voor de te nemen beslissing op bezwaar. Deze aanpassingen maken geen onderdeel uit van de aanvraag voor een omgevingsvergunning waarop het college heeft beslist en welke beslissing hij in bezwaar moest heroverwegen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college het verzoek van verzoekers om hiertegen handhavend op te treden terecht separaat in behandeling genomen.
Conclusie
13. De conclusie van het voorgaande is dat de opbouw en het dakterras niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. Dit betekent dat hiervoor alleen een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist.
Doet zich een andere weigeringsgrond voor?
14. De volgende vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden is of het college terecht heeft geoordeeld dat zich geen andere weigeringsgrond uit artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voordoet op grond waarvan hij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet weigeren.
Welstand
15. Verzoekers voeren aan dat het advies van de commissie welstand en erfgoed Almere (de commissie) van 14 augustus 2019 niet positief is en het college daaruit dus niet de conclusie kan trekken dat de opbouw en het dakterras voldoen aan de redelijke eisen van welstand.
16. In het advies van de commissie staat dat zij het betreurt dat de opbouw vanuit het bestemmingsplan mogelijk is. Volgens de commissie is het een ongewenste stedenbouwkundige ontwikkeling die indruist tegen de oorspronkelijke uitgangspunten van de opzet van de wijk. De commissie geeft de gemeente het advies mee om (nogmaals) goed te kijken naar de definitie van hoofdgebouw in het bestemmingsplan. In het advies staat echter ook dat omdat het bestemmingsplan het bouwvolume van de opbouw en het dakterras toestaat, de commissie haar advies beperkt tot de uitwerking van dit volume. De detaillering en het kleur- en materiaalgebruik sluiten volgens de commissie aan bij de bestaande bouw en voldoen daarom aan de redelijke eisen van welstand.
17. De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [5] uit het algemeen karakter van het welstandsvereiste voortvloeit dat bij de welstandstoets de bebouwingsmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt als uitgangspunt moeten worden gehanteerd. De welstandstoets moet zich dus in beginsel richten naar deze bouwmogelijkheden. De commissie heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom bij haar advisering terecht beperkt tot een beoordeling van de uitwerking van deze bouwmogelijkheden. Volgens het advies van de commissie voldoet deze uitwerking aan de redelijke eisen van welstand.
18. Volgens diezelfde vaste rechtspraak van de Afdeling mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, al dan niet onder verwijzing naar een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Nu verzoekers dit niet hebben gedaan, mocht het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter het advies van de commissie zonder nadere toelichting overnemen.
19. Het advies van de commissie om nog eens goed naar de definitie van hoofdgebouw in het bestemmingsplan te kijken is een algemene suggestie aan het college en de gemeenteraad om voor de toekomst de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan te beperken om zo de bouw van vergelijkbare opbouwen op andere locaties te voorkomen. Deze opmerking doet niets af aan het positieve advies van de commissie over deze aanvraag voor een omgevingsvergunning en gaat buiten de omvang van het geding waarover de voorzieningenrechter mag oordelen. Het staat verzoekers vrij om met het college en de gemeenteraad in gesprek te gaan over deze door de commissie gedane suggestie.
20. Verzoekers voeren ten slotte over het welstandsadvies aan dat dit niet aan de formele eisen uit het reglement van orde van de commissie voldoet, omdat onderaan het advies geen handtekening van de secretaris staat.
21. Het advies van de commissie moet door de secretaris op schrift worden gesteld en ondertekend. [6] Door het college is op de zitting toegelicht dat de adviezen van de commissie tegenwoordig digitaal worden opgesteld en daarom niet meer van een zogenaamde natte handtekening worden voorzien. Zelfs als het advies niet zou zijn voorzien van een elektronische handtekening, acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat het advies van 14 augustus 2019 niet door de commissie zou zijn gegeven. Daarbij neemt zij in aanmerking dat het advies op schrift is gesteld en de naam van de secretaris onder het advies staat vermeld. Ook hebben verzoekers op de zitting zelf aangegeven dat zij bij de vergadering van de commissie over het bouwplan aanwezig zijn geweest.
22. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college gelet op het voorgaande in de omgevingsvergunning voldoende gemotiveerd dat de opbouw en het dakterras niet in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand.
Bouwbesluit 2012 en bouwverordening
23. Over dit punt voeren verzoekers aan dat bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning de elementaire gegevens die noodzakelijk zijn voor een toets aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit) ontbraken en dat de gegevens die de aanvrager in december 2021 heeft overgelegd hiervoor ook onvoldoende waren. Hierdoor heeft het college volgens verzoekers niet kunnen toetsen of de bouwwerken voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit.
24. De voorzieningenrechter volgt het college in zijn standpunt dat met de brief van de aanvrager van de omgevingsvergunning van 10 december 2020 en de daarbij (in aanvulling op de eerder ingediende) gevoegde bouwtekeningen door de aanvrager voldoende aannemelijk is gemaakt dat wordt voldaan aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens het Bouwbesluit en in de bouwverordening. Het ligt op de weg van verzoekers om verder te onderbouwen welke gegevens ontbreken. Dit hebben zij niet gedaan. Het enige wat zij op de zitting nog hebben aangevoerd is dat de brief van 10 december 2020 met de gegevens over de warmteweerstand wel heel kort voordat de omgevingsvergunning werd verleend is ingediend en de toets daarom wel heel snel is uitgevoerd. Door hen wordt niet aangevoerd waarom de door het college uitgevoerde toets aan het Bouwbesluit en de bouwverordening onjuist zou zijn.
Conclusie
25. De conclusie van het voorgaande is dat zich geen andere weigeringsgrond voordoet.
Conclusie: de omgevingsvergunning is een gebonden beschikking
26. Omdat de opbouw en het dakterras niet in strijd zijn met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand en door de aanvrager voldoende aannemelijk is gemaakt dat de bouwwerken voldoen aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens het Bouwbesluit en in de bouwverordening heeft het college de omgevingsvergunning terecht verleend. Er is dan sprake van een gebonden beschikking. Het college heeft daarbij geen ruimte voor een belangenafweging en was verplicht om de omgevingsvergunning voor de opbouw en het dakterras te verlenen [7] .
Overige beroepsgronden
27. In het voorgaande heeft de voorzieningenrechter de vraag of het college een omgevingsvergunning heeft mogen verlenen voor een opbouw op de bestaande zijbeuk van de woning en een dakterras op de bestaande terrasoverkapping achter de woning, vanuit de inhoud positief beantwoord. Het kan zijn dat er nog andere gebreken aan de omgevingsvergunning kleven, waardoor deze niet in stand kan blijven. Daarom zal de voorzieningenrechter hieronder een oordeel geven over de overige beroepsgronden die door verzoekers zijn ingediend.
Ondertekening van de omgevingsvergunning
28. Verzoekers voeren aan dat de omgevingsvergunning niet rechtsgeldig is ondertekend en daarom geen rechtskracht heeft.
29. De voorzieningenrechter stelt voorop dat aan het vereiste van ondertekening kan worden voldaan door een elektronische handtekening [8] . Wat verzoekers aanvoeren maakt niet dat de voorzieningenrechter eraan twijfelt of het besluit op de aanvraag om een omgevingsvergunning is genomen door de daartoe bevoegde persoon. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Advies van de bezwaarschriftencommissie
30. Verzoekers voeren aan dat het college ter motivering van het besluit op bezwaar niet mocht volstaan met een verwijzing naar het met het oog daarop uitgebrachte advies van de bezwaarschriftencommissie, omdat dit advies niet is ondertekend door de voorzitter, maar namens hem door een lid van de bezwaarschriftencommissie. Verder voeren zij aan dat de commissie zich op de hoorzitting en in het advies te veel heeft laten leiden door wat door de vertegenwoordiger van het college tijdens de bezwaarprocedure werd aangevoerd en onvoldoende de door hen ingediende bezwaren heeft behandeld. Ten slotte voeren zij over de bezwaarprocedure aan dat in de uitnodiging voor de hoorzitting ten onrechte niet stond vermeld dat de stukken ter inzage lagen.
31. De commissie regelt zelf de vervanging van de voorzitter [9] . De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de voorzitter zich mag laten vervangen door een lid van de commissie. Verder blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit het advies van de bezwaarschriftencommissie duidelijk dat zij het standpunt dat namens het college naar voren is gebracht heeft beoordeeld en zelfstandig een conclusie heeft getrokken. Op grond van die conclusie heeft de bezwaarschriftencommissie het advies uitgebracht aan het college om de weigering van de omgevingsvergunning te herroepen. Dat deze conclusie overeenkomt met het standpunt van het college maakt niet dat dit advies niet onafhankelijk tot stand is gekomen. Voordat de bezwaarschriftencommissie de uitnodiging voor de hoorzitting aan verzoekers heeft verzonden, had de bezwaarschriftencommissie met een brief van 20 februari 2020 aan verzoekers op hun verzoek al een kopie van de dossierstukken toegezonden. Daarmee beschikten verzoekers al over alle stukken en hoefden deze naar het oordeel van de voorzieningenrechter dus niet voor hen ter inzage te worden gelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
Dwangsom wegens niet tijdig beslissen
32. Verzoekers voeren aan dat het college aan hen een dwangsom is verschuldigd wegens het niet tijdig beslissen op hun bezwaarschrift tegen de weigering van een omgevingsvergunning.
33. Partijen zijn het er over eens en de voorzieningenrechter stelt ook vast dat het college de beslistermijn voor het nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van verzoekers heeft overschreden. Toch is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college aan verzoekers geen dwangsom wegens niet tijdig beslissen is verschuldigd. Het college is namelijk geen dwangsom verschuldigd als het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is [10] . Bij een besluit dat strekt tot weigering van een omgevingsvergunning is in beginsel alleen het belang van de aanvrager rechtstreeks betrokken. Verzoekers waren daarom geen belanghebbenden bij de weigering van de omgevingsvergunning en hun bezwaar hiertegen is dus alleen om die reden al kennelijk niet-ontvankelijk. Daarom behoeven de andere punten die verzoekers aanvoeren over de ontvankelijkheid van hun bezwaarschrift geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
34. De conclusie van het voorgaande is dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Wat betekent deze conclusie voor partijen?
35. Dit betekent voor partijen dat de omgevingsvergunning voor de opbouw en het dakterras in stand blijft. Met deze uitspraak vervalt de schorsing van de omgevingsvergunning van rechtswege [11] . Dit betekent dat de nieuwe vergunninghouders hiervan vanaf heden gebruik mogen maken.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is uitgesproken op 5 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Artikel 12.2, aanhef en onder h, van de regels van het bestemmingsplan.
3.Artikel 12, aanhef en onder e, van de regels van het bestemmingsplan.
4.Artikel 1.22 van de regels van het bestemmingsplan.
5.De voorzieningenrechter verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1919.
6.Artikel 5, derde lid, in combinatie met artikel 3, derde lid, van Bijlage 9, bij de Bouwverordening Almere 2012.
7.Artikel 2.10 van de Wabo.
8.Artikel 2:16 van de Awb.
9.Artikel 3, vierde lid, van de Verordening Bezwaarschriftencommissie.
10.Artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb.
11.Artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb.