ECLI:NL:RBMNE:2021:4767

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2028
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na opschorting en ongegrondverklaring beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser ontving bijstand naar de norm voor alleenstaande, maar zijn bijstand werd opgeschort op 24 november 2020. Dit gebeurde na een heronderzoek waarbij de eiser niet volledig de gevraagde informatie had overgelegd. Vervolgens heeft verweerder op 9 december 2020 de bijstand van eiser ingetrokken met terugwerkende kracht tot 24 november 2020 en de ten onrechte betaalde bijstand over de periode van 24 tot en met 30 november 2020 teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college verklaarde het bezwaar tegen het opschortingsbesluit niet-ontvankelijk en het bezwaar tegen het intrekkings- en terugvorderingsbesluit ongegrond.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 28 september 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de bijstand rechtmatig was, omdat eiser niet had voldaan aan de verzoeken om informatie en niet was verschenen op de gesprekken die waren gepland. De rechtbank concludeerde dat verweerder bevoegd was om de bijstand in te trekken op basis van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (Pw).

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2028

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

28 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] eiser

(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Chahid).

Procesverloop

In het besluit van 24 november 2020 (het opschortingsbesluit) heeft verweerder de bijstand
van eiser opgeschort met ingang van 24 november 2020.
In het besluit van 9 december 2020 (het intrekkings- en terugvorderingsbesluit) heeft verweerder de bijstand van eiser ingetrokken met ingang van 24 november 2020.
De bijstand over de periode van 24 november 2020 tot en met 30 november 2020 heeft verweerder teruggevorderd.
Eiser heeft tegen voornoemde besluiten bezwaar gemaakt.
In het besluit van 21 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het opschortingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het intrekkings- en terugvorderingsbesluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2021. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Eiser ontving bijstand naar de norm voor alleenstaande. Verweerder heeft onderzocht of eiser nog recht had op bijstand. In het kader van dit heronderzoek heeft verweerder aan eiser bij brief van 26 oktober 2020 gevraagd uiterlijk op 4 november 2020 informatie te overleggen.
Eiser heeft een deel van de gevraagde informatie overgelegd.
1.2.
Omdat de overgelegde informatie niet volledig was, heeft verweerder bij brief van
10 november 2020 eiser gevraagd de ontbrekende informatie uiterlijk op 17 november 2020 in te leveren.
1.3.
Bij brief van 19 november 2020 heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een gesprek op 24 november 2020 om 10.00 uur. Hij moest naar dat gesprek ook de informatie die in de brief stond aangegeven meenemen. Eiser is niet op dit gesprek verschenen.
1.4.
Op 24 november 2020 heeft verweerder de bijstand van eiser opgeschort. De handhavingsspecialist heeft het opschortingsbesluit persoonlijk bezorgd op het adres van eiser en op zijn postadres bij Stadsgeldbeheer. In dit besluit is eiser nogmaals uitgenodigd om op gesprek te komen, dit keer op 1 december 2020 om 12.30 uur. Hij moest naar dat gesprek de gegevens, zoals in het opschortingsbesluit omschreven, meenemen. Eiser is niet verschenen op dit gesprek.
1.5.
Op 9 december 2020 heeft verweerder de bijstand van eiser ingetrokken met ingang van 24 november 2020 [1] en de ten onrechte betaalde bijstand over de periode 24 november 2020 tot en met 30 november 2020 teruggevorderd.
2. Eiser betwist in beroep de rechtmatigheid van de intrekking van bijstand. Hij betoogt dat verweerder het recht op bijstand niet mocht intrekken, omdat hij de brief van
19 november 2020 nooit heeft ontvangen. Eiser wist dus niet dat hij op het gesprek van
24 november 2020 moest verschijnen en informatie moest overleggen. Verweerder is in het bestreden besluit niet ingegaan op deze bezwaargrond. Aangezien verweerder de verzending van deze brief niet aannemelijk heeft gemaakt, kan het opschortingsbesluit met daarin de uitnodiging voor het gesprek op 1 december 2020 niet als een herstelmogelijkheid worden gezien.
3. De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. Eiser betwist de ontvangst van de brief van 19 november 2020, maar dat is een gepasseerd station. De ontvangst van deze brief had aan de orde kunnen komen bij de rechtmatigheid van het opschortingsbesluit. De rechtmatigheid van de opschorting van de bijstand staat echter in rechte vast. Dit betekent dat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand met ingang van 24 november 2020 op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW, in rechte stand kan houden [2] .
4. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder na opschorting bevoegd is tot intrekking van bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene van dat verzuim een verwijt kan worden gemaakt. Eiser is niet verschenen op het gesprek van 1 december 2020. Dit betekent dat eiser heeft verzuimd aan het verzoek van verweerder te voldoen. Niet is gebleken dat hem hiervan geen verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat aan de voorwaarden van artikel 54, vierde lid, van de Pw is voldaan. Verweerder mocht met toepassing van deze bepaling overgaan tot intrekking van de bijstand van eiser met ingang van 24 november 2020.
5. Eiser heeft tegen de terugvordering geen zelfstandige beroepsgronden ingediend.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Gena, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2021.
de rechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het
proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Verweerder heeft zich gebaseerd op artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (Pw).
2.Zie ECLI:NL:CRVB:2021:2171, r.o. 4.1