ECLI:NL:RBMNE:2021:4764

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 20/3473
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd door het Uwv aan werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen van werkneemster

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de oplegging van een loonsanctie. De werkneemster, die als woonbegeleidster werkte, had zich op 29 januari 2018 ziekgemeld en vroeg op 4 november 2019 een WIA-uitkering aan. De arbeidsdeskundige van het Uwv concludeerde dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, wat leidde tot de oplegging van een loonsanctie. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank behandelde het beroep van eiseres en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de werkgever niet voldoende had gedaan om de werkneemster te re-integreren. Eiseres voerde aan dat er geen passend werk beschikbaar was binnen de organisatie, maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de loonsanctie terecht was opgelegd, omdat de werkgever niet had aangetoond dat er geen mogelijkheden waren voor re-integratie.

De rechtbank benadrukte dat het Uwv aannemelijk moet maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat de motivering van de loonsanctie voldoende concreet moet zijn. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3473

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres], statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
(gemachtigde: mr. drs. E.C. Spiering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

[A] (hierna: de werkneemster) werkte als woonbegeleidster bij eiseres en heeft zich op 29 januari 2018 ziekgemeld. Op 4 november 2019 heeft de werkneemster bij het Uwv een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft onderzocht of eiseres voldoende heeft gedaan om de werkneemster te re-integreren. In de rapportage van 31 december 2019 komt de arbeidsdeskundige tot de conclusie dat eiseres niet genoeg heeft gedaan om de werkneemster te re-integreren, zonder dat daar een deugdelijke grond voor is.
Op 31 december 2019 heeft het Uwv vervolgens twee besluiten genomen. In het eerste besluit heeft het Uwv aan eiseres de verplichting opgelegd om het loon van de werkneemster door te betalen tot 25 januari 2021 (een loonsanctie). In het tweede besluit heeft het Uwv aan de werkneemster meegedeeld dat de behandeling van haar aanvraag om een WIA-uitkering zal worden uitgesteld, omdat aan eiseres een loonsanctie is opgelegd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde loonsanctie. In het besluit van
18 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is gebaseerd op een rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 augustus 2020.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 5 maart 2021 heeft de rechtbank de werkneemster in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan de procedure. De werkneemster heeft hier geen gebruik van gemaakt. De werkneemster heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan de werkgever toe te zenden. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen toekomen aan de gemachtigde van eiseres.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ook is namens eiseres [B] (HR-manager) verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het standpunt van het Uwv
1. Het Uwv heeft zich in het bestreden besluit – samengevat weergegeven – op de volgende standpunten gesteld:
Spoor 1: Ten aanzien van de functie ‘administratief medewerker trajecten’ binnen haar eigen organisatie stelt eiseres zich op het standpunt dat deze functie niet geschikt is voor de werkneemster vanwege veelvuldige deadlines en het ontbreken van een administratieve opleiding. Het is echter onduidelijk waaruit deze deadlines bestaan en hoe vaak zij voorkomen. Daarnaast heeft de werkneemster in haar werk voldoende verslaglegging en dergelijke verricht om te veronderstellen dat zij een administratieve functie zou kunnen verrichten.
Spoor 1: Volgens eiseres vereisen ondersteunende functies binnen haar organisatie specifieke vooropleiding en werkervaring, maar zij heeft niet gespecificeerd welke opleiding en/of werkervaring vereist is. Daarom kan het Uwv niet toetsen of deze functies niet geschikt zijn voor de werkneemster.
Spoor 2: Er is geen sprake van een adequaat tweede spoor-traject, aangezien pas laat een zoekprofiel werd opgesteld en dit zoekprofiel niet passend was bij de belastbaarheid van de werkneemster. Het Uwv heeft zich hierbij gebaseerd op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 augustus 2020.
Het standpunt van eiseres
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep – samengevat weergegeven – aan dat er voor de werkneemster geen passend werk voorhanden was in de eigen organisatie (spoor 1). Ook het reïntegratietraject in spoor 2 is adequaat geweest en had niet op een andere manier ingericht kunnen worden.
Het juridisch kader
3.1
Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
“Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond (…) onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (…), opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde (….) reïntegratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.”
Ingevolge artikel 65 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, beoordeelt het Uwv of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen, die zijn verricht.
3.2
Op grond van artikel 7:658a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bevordert de werkgever ten aanzien van de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in de arbeid in zijn bedrijf. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever, gedurende het tijdvak waarin de werknemer jegens hem recht op loon heeft op grond van artikel 7:629 van het BW de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.
3.3
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002,
Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) (Beleidsregels) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de reïntegratie-inspanningen die zijn verricht. Blijkens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de reïntegratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien het Uwv het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling in het bijzonder worden gekeken naar datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Indien geen bevredigend reïntegratieresultaat is bereikt, maar het Uwv de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het Uwv de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen reïntegratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
3.4
Het besluit tot oplegging van de loonsanctie is een door het Uwv ambtshalve genomen besluit met een voor de werkgever belastend karakter. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] , dient het Uwv aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. Uit artikel 65 van de Wet WIA volgt dat het bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen gaat om de vraag of de werkgever daartoe in redelijkheid heeft kunnen komen. Het Uwv dient zijn besluit in dit verband deugdelijk te motiveren. Op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA dient de door het Uwv bij het besluit tot oplegging van de loonsanctie gegeven motivering zodanig concreet te zijn, dat het de werkgever op basis daarvan voldoende duidelijk kan zijn waaruit haar tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen bestaat. Immers, alleen dan zal de werkgever overeenkomstig artikel 25, negende lid, van de Wet WIA in de gelegenheid zijn om die tekortkoming te herstellen.
De beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank constateert dat de beroepsgronden zich richten tegen alle drie de argumenten van het Uwv voor het opleggen van de loonsanctie (in rechtsoverweging 1 aangeduid als a tot en met c). De rechtbank zal deze achtereenvolgens bespreken.
a.
a) Spoor 1- Functie ‘administratief medewerker trajecten’
5.1
Eiseres voert aan de functie ‘administratief medewerker trajecten’ ongeschikt was vanwege de veelvuldige deadlines en het ontbreken van een administratieve opleiding bij de werkneemster. De functie was volgens eiseres ook ongeschikt, omdat de werkneemster beperkt in staat was om de emotionele problemen van anderen te hanteren. Eiseres voert aan dat de functie ook niet beschikbaar was ten tijde van de reïntegratie van de werkneemster.
5.2
In verband met de re-integratie van de werkneemster heeft eiseres een arbeidsdeskundig onderzoek laten doen door Adxpert. Dit onderzoek is vastgelegd in de rapportage van 20 december 2018 (hierna: de arbeidsdeskundige rapportage van Adxpert). Het Uwv heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiseres in de arbeidsdeskundige rapportage van Adxpert niet heeft uitgewerkt in hoeverre er sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van de werkneemster ten aanzien van het omgaan met deadlines in de functie administratief medewerker trajecten. Immers in de rapportage van Adxpert is niet gemotiveerd waaruit deze deadlines bestaan en hoe vaak ze voorkomen in die functie. Verder blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de arbeidsdeskundige rapportage van Adxpert onvoldoende waarom deze administratieve functie niet passend (te maken) was vanwege het ontbreken van een administratieve opleiding bij de werkneemster. De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft overwogen in het rapport van 31 december 2019 dat werkneemster in haar eigen werk voldoende verslaglegging en dergelijke heeft verricht om te veronderstellen dat zij een administratieve functie zou kunnen verrichten. Dat eiseres achteraf stelt dat er geen vacatures waren op deze functie, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat daardoor geen sprake meer is van een (onderzoeks-)gebrek. De rechtbank constateert dat in de arbeidsdeskundige rapportage van Adxpert niet is vermeld dat de functie niet geschikt was, omdat de werkneemster beperkt in staat was om emotionele problemen van anderen te hanteren. Nu eiseres dat pas in beroep heeft aangevoerd, kan dat hooguit beoordeeld worden in het kader van een bekortingsverzoek. De beroepsgrond slaagt niet.
b) Spoor 1 – Ondersteunende functies
6.1
Eiseres betoogt dat zij zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat er voor de werkneemster geen ander passend werk voorhanden was binnen de eigen organisatie. De functies zijn onderzocht, maar vereisen een specifieke vooropleiding of werkervaring waar de werkneemster niet over beschikt. Daarnaast zijn deze functies óók niet geschikt omdat ze de belastbaarheid van eiseres overschrijden.
6.2
In de arbeidsdeskundige rapportage van Adxpert is op pagina 13 onder meer vermeld:
“(..) De werkgever is een grotere werkgever (450 medewerkers). Dit betekent echter niet dat ander passend werk in ruimte mate aanwezig is. De meeste functies zijn gerelateerd aan directe cliëntenzorg (80%). Voor het uitvoeren van deze functies is een stabiele belastbaarheid in persoonlijk en sociaal functioneren noodzakelijk. De belastbaarheid van werknemer wordt in deze functies overschreden. De ondersteunende functies vereisen een specifieke vooropleiding en werkervaring. Veelal zijn deze functies ingedeeld in hogere loonschalen.
Daarnaast is er een aantal administratieve en ondersteunende functies op het functieniveau (schaal 8) of onder het functieniveau (schaal 7 en 6 van de werknemer.
Onderstaande functies zijn nader onderzocht: (..)”
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres hiermee onvoldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd en onderzocht of er binnen de organisatie ander passend werk voor de werkneemster voorhanden was. Uit de arbeidsdeskundige rapportage van Adxpert blijkt niet welke opleiding of ervaring vereist is voor de ondersteunende functies, behalve met betrekking tot een aantal functies die wel nader zijn onderzocht. Voor zover eiseres zich – overigens pas ter zitting – op het standpunt heeft gesteld dat de overige functies qua belastbaarheid ongeschikt zijn, overweegt de rechtbank dat eiseres dat niet nader heeft onderbouwd en dat ook uit de arbeidsdeskundige rapportage van Adxpert niet blijkt dat de niet nader onderzochte functies wat belastbaarheid betreft niet passend zijn voor de werkneemster. De beroepsgrond slaagt niet.
c) Spoor 2 – Laat een zoekprofiel opgesteld dat niet passend was bij de belastbaarheid van de werkneemster
7.1
In het kader van het spoor 2-traject heeft eiseres erop gewezen dat alle middelen zijn ingezet die in het reïntegratieplan tweede spoor staan. Er is sprake van een samenhangend geheel van activiteiten en dus van een adequaat traject. Het traject had niet op een andere manier ingericht kunnen worden, zonder het bereikte (maar fragiele) evenwicht te verstoren.
7.2
In januari 2019 is begonnen met de re-integratie van de werkneemster in spoor 2. In augustus 2019 is een zoekprofiel opgesteld en is de werkneemster in een kinderopvang gaan werken (een werkervaringsplaats). De werkneemster had hier echter geen diploma voor en gelet op haar beperkingen in het persoonlijk- en sociaal functioneren, was deze functie niet passend. Dit heeft eiseres ook niet bestreden. Het Uwv heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat ook in het kader van spoor 2 geen adequaat reïntegratietraject heeft plaatsgevonden. Weliswaar zijn alle in het reïntegratieplan genoemde middelen ingezet, maar dat betekent nog niet dat er daarom een adequaat reïntegratietraject is gevolgd. Het Uwv heeft er in dat verband terecht op gewezen dat – gelet op het opleidingsniveau van de werkneemster, in combinatie met haar beperkingen – er voldoende andere functies zijn die de werkneemster direct zou kunnen uitvoeren. Hiernaar is echter niet gezocht. De beroepsgrond slaag niet.
Conclusie
8. Het Uwv heeft de loonsanctie terecht opgelegd. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzitter, en
mr. E.M. van der Linde en mr. A. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 februari 2019, r.o. 4.10 (ECLI:NL:CRVB:2019:732).