Overwegingen
1. Eiser heeft (zowel voor het beroep als voor de voorlopige voorziening) verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Ter onderbouwing heeft eiser een verklaring overgelegd waaruit volgt dat hij geen inkomen en vermogen heeft en dat hij dakloos is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek kan worden toegewezen. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2. Eiser is geboren op [1975] en heeft de Poolse nationaliteit. Eiser heeft op grond van de Richtlijn 2004/38 EG geen verblijfsvergunning nodig maar kan onder bepaalde voorwaarden uit hoofde van zijn Unie-lidmaatschap rechtmatig in Nederland verblijven. Verweerder heeft al eerder, namelijk op 18 oktober 2019, vastgesteld dat eiser niet aan de betreffende voorwaarden voldoet en dus geen rechtmatig verblijf heeft. Dat besluit staat in rechte vast. Op 13 januari 2020 is eiser Nederland uitgezet. Op onbekende datum is eiser Nederland weer ingereisd.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf, zoals geformuleerd in artikel 8.12, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb). Eiser verblijft langer dan drie maanden in Nederland, verricht geen arbeid in loondienst, is geen zelfstandige en studeert niet. Verder beschikt eiser niet over enige middelen van bestaan om in Nederland in zijn eigen onderhoud te kunnen voorzien. Eiser geniet dus geen rechtmatig verblijf in Nederland. Evenmin heeft eiser aangetoond dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft, zodat geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 8.16, tweede lid, onder b van het Vb.
4. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de politie aanwijzingen had om te twijfelen aan eisers verblijfsrecht. Deze aanwijzingen bestaan eruit dat eiser in de korte periode na de uitzetting en terugkeer negen keer staande is gehouden door de politie wegens ‘overlast zwervers’ en twee keer een vermogensdelict (winkeldiefstal) heeft gepleegd. Omdat eiser een zwervend bestaan leidt, twijfelt de politie ernstig of eiser genoeg middelen heeft om van te leven. De winkeldiefstallen versterken die twijfel. De politie heeft daarom onderzocht of eiser voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf.
5. Het onderzoek heeft uitgewezen dat eiser in de Basisregistratie Personen (BRP) staat geregistreerd als niet-ingezete. Verder heeft eiser wel een BSN maar verricht hij geen arbeid en heeft hij ook geen arbeidsverleden. De politie heeft eiser op 11 september 2020 gehoord. Tijdens het gehoor heeft eiser verklaard dat hij ongeveer twee jaar geleden naar Nederland is gekomen, bij een vriend/collega in Rotterdam verblijft, soms klusjes doet en nu zijn identiteitsbewijs kwijt is. Eiser heeft verder verklaard dat hij een zoon heeft in Polen die bij zijn moeder woont. Ook heeft eiser verklaard dat hij sinds twee tot drie maanden verslaafd is aan heroïne. Op 18 september 2020 heeft de politie, eenheid Rotterdam, verweerder voorgesteld om vast te stellen dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft.
6. In het bestreden besluit is verder bepaald dat de belangenafweging die verweerder moet maken omdat de vaststelling van de onrechtmatigheid van het verblijf ook een verwijderingsmaatregel is in de zin van de Verblijfsrichtlijn, in het nadeel van eiser uitvalt. Eiser verblijft voor de tweede keer in Nederland. Gedurende deze periode heeft hij geen band met Nederland opgebouwd. Eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, geen gezins- of familieleven. Hij is geen werknemer of zelfstandige, studeert niet en verricht geen vrijwilligerswerk. Eiser spreekt de taal niet, leidt een zwervend bestaan en is verslaafd aan heroïne. Verweerder concludeert dat eiser geen reëel uitzicht heeft op een toekomst en niet is gebleken dat hij op enige wijze is gebonden aan Nederland. De belangenafweging, waarbij het belang om in Nederland te mogen verblijven moet worden afgewogen tegen het belang van de Nederlandse staat, valt daarom in het nadeel van eiser uit. Ook is er geen sprake van strijd met artikel 8 EVRM.
Beoordeling beroepsgronden
7. Eiser voert aan dat ten onrechte onderzoek is gedaan naar het rechtmatig verblijf. De strafbare feiten die eiser heeft gepleegd vormen geen gevaar voor de openbare orde in de Nederlandse samenleving. Eiser heeft een vaste verblijfplaats bij een vriend in Rotterdam.
8. Deze grond slaagt niet. Aanleiding voor het instellen van het onderzoek was dat de politie heeft vastgesteld dat eiser meerdere keren staande is gehouden omdat hij als zwerver overlast veroorzaakte en dat eiser winkeldiefstallen heeft gepleegd. Er was daardoor twijfel ontstaan over de vraag of eiser aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf voldeed. Gezien het gestelde in artikel 8.16 , eerste lid, Vb mag in een dergelijk geval een onderzoek worden ingesteld. Dit wordt onderstreept door de in de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Vb 2000 (zie onder 3) bij besluit van 8 juli 2014 genoemde voorbeelden van situaties die aanleiding geven tot redelijke twijfel. Aan het onderzoek ligt derhalve niet ten grondslag dat eiser door de strafbare feiten die hij heeft gepleegd een gevaar vormt voor de openbare orde.
9. Eiser voert aan dat hij voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Hij is onvrijwillig werkloos geworden en is druk op zoek naar betaald werk, waar hij ook daadwerkelijk een reële kans op heeft. Door de coronacrisis is het nu wat lastiger, maar eiser heeft verschillende contacten en toezeggingen gekregen van verschillende werkgevers en verwacht daarom snel weer aan het werk te zijn. Hij verricht verschillende betaalde klusjes in Nederland waar hij voldoende voor betaald krijgt om van te leven. Verder doet eiser geen beroep op de openbare kas.
10. Deze grond slaagt niet. Op grond van artikel 8.12 van het Vb, eerste lid, heeft de vreemdeling die langer dan drie maanden na inreis in Nederland verblijft, rechtmatig verblijf, als hij aan de in dat artikel genoemde voorwaarden voldoet. Uit het onderzoek is gebleken dat eiser geen arbeid in loondienst verricht, niet werkt als zelfstandige of op een andere manier voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Ook is daaruit gebleken dat eiser niet over enige middelen van bestaan beschikt om in Nederland in zijn eigen onderhoud te kunnen voorzien. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is. Verder heeft eiser ook niet aangetoond dat sprake is van een reële kans op betaald werk in de zin van artikel 8.16 tweede lid Vb. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder heeft daarom terecht vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Feit dat eiser geen beroep doet op de openbare kas maakt dit niet anders.
11. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser heeft in Nederland sociale, economische en persoonlijke contacten opgebouwd en wil daarvan niet worden afgesneden. Eiser wil in Nederland verder een leven opbouwen. Hij heeft geen zicht op een baan in Polen en wil in Nederland blijven wonen en werken. Eiser heeft daarom een groot belang bij voortzetting van zijn rechtmatig verblijf.
12. Ook deze grond slaagt niet. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling ter zitting dat het besluit van 25 januari 2021 geen verdere strekking heeft dan dat verweerder heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van het Unierecht. Dat betekent dat de beoordeling van het beroep op artikel 8 van het EVRM er niet toe kan leiden dat eiser verblijf moet worden toegestaan. In het bestreden besluit is dan ook per abuis aan artikel 8 EVRM gerefereerd. Als eiser zijn aanspraak op verblijf met het oog op artikel 8 van het EVRM beoordeeld wenst te zien, moet hij een daartoe strekkende aanvraag indienen. Dit volgt uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
13. Eiser voert tot slot aan dat verweerder zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende heeft betrokken bij de beoordeling, en de belangenafweging ten onrechte in zijn nadeel heeft laten uitvallen. Eiser heeft de Poolse nationaliteit, ontvangt geen bijstandsuitkering en wil blijven werken in Nederland. Eiser wenst niet terug te gaan naar Polen en wil in Nederland een leven opbouwen. Dit belang van eiser om een toekomst op te bouwen in Nederland weegt zwaarder dan het belang van de Nederlandse staat. Het strafblad van eiser vormt onvoldoende aanleiding om te concluderen dat eiser overlast geeft en de belangenafweging in het voordeel van de Nederlandse staat te laten uitvallen.
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder een belangenafweging heeft verricht, door het belang van eiser om in Nederland te mogen verblijven af te wegen tegen het belang van de Nederlandse staat. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting toegelicht dat het belang van de Nederlandse staat eruit bestaat dat door eiser onvoldoende is aangetoond dat hij in zijn eigen onderhoud kan voorzien en daarom mogelijk een beroep zal doen op de openbare kas, dat hij overlast veroorzaakt, misdrijven heeft gepleegd en verslaafd is aan heroïne. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft overwogen dat de belangen van eiser minder zwaar wegen dan de belangen van de Nederlandse staat bij het verwijderen van eiser. Verweerder heeft daarbij in het nadeel van eiser mogen meewegen dat hij geen vaste woon- of verblijfsplaats in Nederland heeft, dat hij geen band met Nederland heeft opgebouwd, dat hij geen gezins-of familieleven heeft, dat hij geen werk heeft de taal niet spreekt, een zwervend bestaan heeft en verslaafd is aan heroïne. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Het beroep is ongegrond. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2021.
de griffier is verhinderd de rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: