ECLI:NL:RBMNE:2021:4673
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bijstandsverlening aan dak- en thuisloze; beoordeling van verblijfsadres en recht op bijstand
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser had op 26 maart 2019 een aanvraag ingediend voor bijstand naar de norm van een alleenstaande, welke door verweerder op 25 april 2019 niet in behandeling werd genomen. Na een bezwaarprocedure, waarin het bezwaar op 26 september 2019 ongegrond werd verklaard, heeft de rechtbank op 26 oktober 2020 het besluit van verweerder vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Verweerder heeft vervolgens op 22 december 2020 het bezwaar gegrond verklaard en bijstand toegekend voor de periode van 26 maart 2019 tot en met 8 augustus 2019, maar met toepassing van de kostendelersnorm voor bepaalde periodes.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat hij in de periodes van 26 maart 2019 tot en met 17 april 2019 en van 1 mei 2019 tot en met 8 augustus 2019 ten onrechte bijstand heeft ontvangen naar de norm voor een alleenstaande. Hij betoogde dat hij in die periodes slechts een slaapplek had bij een vriend en dat hij recht had op bijstand naar de norm voor dak- en thuislozen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de bedoelde periodes een zwervend bestaan leidde. De rechtbank concludeerde dat eiser in deze periodes beschikte over een verblijfsadres bij zijn vriend en dat hij niet kon aantonen dat hij daadwerkelijk dakloos was.
De rechtbank heeft ook de beroepsgrond van eiser verworpen dat hij in de periode van 18 april 2019 tot en met 1 mei 2019 ten onrechte als dakloze was aangemerkt, aangezien hij gebruik maakte van een instroomafdeling van het Leger des Heils. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht bijstand had toegekend naar de norm voor dak- en thuislozen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.