In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 26 oktober 2020, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot aanvragen voor bijstandsuitkeringen door eiser, die in beide gevallen niet in behandeling zijn genomen door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. De eerste aanvraag, geregistreerd onder nummer UTR 19/4792, betreft een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet voor een alleenstaande, ingediend op 26 maart 2019. Het college heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat eiser niet tijdig de gevraagde stukken heeft ingediend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 18 april 2019 contact heeft opgenomen met de gemeente en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij uitstel had gekregen voor het indienen van de stukken. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en draagt hen op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
De tweede aanvraag, geregistreerd onder nummer UTR 20/101, betreft een bijstandsuitkering voor dak- en thuislozen, ingediend op 13 mei 2019. Ook hier heeft het college de aanvraag niet in behandeling genomen, met als reden dat eiser niet tijdig de gevraagde informatie had aangeleverd. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende duidelijk heeft gemaakt welke consequenties verbonden waren aan het niet tijdig indienen van de stukken, en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft voldaan aan de eisen die aan de aanvraag waren gesteld, waardoor het college terecht heeft besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen.
De rechtbank concludeert dat in de eerste zaak het beroep gegrond is, terwijl in de tweede zaak het beroep ongegrond is. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten in de eerste zaak, terwijl de kosten in de tweede zaak voor zijn rekening komen.