200504345/1.
Datum uitspraak: 18 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/6133 van de rechtbank Amsterdam van 14 april 2005 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost/Watergraafsmeer.
Bij besluit van 3 juli 2002 heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost/Watergraafsmeer (hierna: het dagelijks bestuur) besloten tot de vaststelling van de adresomschrijving [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats].
Bij besluit van 11 november 2003 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2005, verzonden op 18 april 2005, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 juli 2005 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2005, waar appellant in persoon, vergezeld van zijn [vader], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.E. Panneman, werkzaam bij de sector Wonen en Werken van het stadsdeel, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8.8, eerste lid van de Algemene plaatselijke verordening Amsterdam (hierna: de Apv) kunnen burgemeester en wethouders, zo nodig, voor zover van belang aan een gebouw, alsmede aan delen van een gebouw een nummer toekennen, met dien verstande dat burgemeester en wethouders in ieder geval een huisnummer geven aan gebouwen en zelfstandige delen van gebouwen die zijn bestemd voor het woon- en/of werkverblijf van personen.
Ingevolge artikel 8.8, tweede lid, van de Apv kunnen burgemeester en wethouders, zo nodig, bij een toe te kennen of eerder toegekend nummer aan een object de toegelaten feitelijke bestemming aangeven of wijzigen, met dien verstande dat burgemeester en wethouders in ieder geval de bestemming vastleggen van gebouwen en zelfstandige delen van gebouwen die zijn bestemd voor het woon- en/of werkverblijf van personen.
Ingevolge artikel 8.8, vierde lid, van de Apv kunnen burgemeester en wethouders een register bijhouden van de aan objecten toegekende nummers en bestemmingen, met dien verstande dat burgemeester en wethouders in ieder geval de nummers en bestemmingen registreren van gebouwen en zelfstandige delen van gebouwen die zijn bestemd voor het woon- en/of werkverblijf van personen; zo nodig kan daarbij het geconstateerde en aanvaarde afwijkende gebruik worden geregistreerd.
Ingevolge artikel 8.9, eerste lid, van de Apv is, voor zover belang, de rechthebbende op een bouwwerk verplicht toe te laten dat daarop of daaraan vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, straatnaamborden, daaronder mede verstaan bijbehorende onderschriften, huisnummerverzamel- en verwijsaanduidingen worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Ingevolge artikel 8.9, tweede lid, van de Apv dient de rechthebbende, als bedoeld in het eerste lid, dit van een naar het oordeel van burgemeester en wethouders doeltreffende aanduiding van het door burgemeester en wethouders vastgestelde huisnummer te hebben voorzien.
2.2. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de rechtbank de beslissing van het dagelijks bestuur van 3 juli 2002 tot vaststelling van de adresomschrijving [locatie 1] en [locatie 2] terecht niet heeft aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De rechtbank heeft daarbij overwogen dat die beslissing niet meer is dan een mededeling van registratie van de feitelijke situatie van de beide verdiepingen en daaraan geen juridische gevolgen verbonden zijn. Het verband tussen de beslissing en een eerder door het dagelijks bestuur afgegeven samenvoegingsvergunning is dermate ver verwijderd dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden gezegd dat de beslissing op rechtsgevolg is gericht.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur ten onrechte hem niet in bezwaar heeft ontvangen op de grond dat het besluit van 3 juli 2002 geen rechtsgevolg heeft. Appellant bestrijdt dat dit besluit geen gevolgen voor hem heeft omdat hij twee maal wordt aangeslagen voor zijn zakelijke lasten, zoals onroerendezaakbelasting, waterschapslasten en polderlasten. Voorts stelt appellant dat door het oordeel van de rechtbank een deel van zijn woning gevorderd kan worden.
2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 juni 1999 in zaak no. H01.98.0871 (Gst 1999, 7108, 4) is het wijzigen van een huisnummer indien regelgeving ontbreekt waaruit een plicht voortvloeit om straatnaam- en huisnummerborden te gedogen, niet gericht op rechtsgevolg. Nu in dit geval in een publiekrechtelijke regeling de bevoegdheid tot het toekennen van een huisnummer is neergelegd en bovendien uit die regeling voortvloeit dat een rechthebbende op een bouwwerk verplicht is om straatnaam- en huisnummerborden te gedogen, is de schriftelijke mededeling van het dagelijks bestuur van 3 juli 2002, houdende de wijziging van het huisnummer, gericht op rechtsgevolg en dientengevolge aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het dagelijks bestuur heeft het bezwaar van appellant ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep bij de rechtbank alsnog gegrond verklaren. De beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. Het college dient, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 april 2005, AWB 03/6133;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van 11 november 2003, 2002/3104;
V. gelast dat de gemeente Amsterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 343,00 (zegge: driehonderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2006